Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3449/GM, 29 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3449/GM

betreft: [klager] datum: 29 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.P. Friperson, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Uitzetcentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 december 2009 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Op 8 maart 2010 is op het secretariaat van de Raad een fax van mr. M.P. Friperson van ‘Bhadai advocaten’ ontvangen waarin zij stelt dat zij het beroep ‘om moverende redenen intrekt en verzoekt om het transport van klager te annuleren’.

Op 8 maart 2010 is voorts telefonisch bericht van mr. H. Kanhai ontvangen inhoudende dat hij klagers raadsman is en dat hij nog niet weet of hij klager ter zitting bij zal kunnen staan.

In verband met de tegenstrijdige berichten is het vervoer van klager niet geannuleerd en het beroep vooralsnog niet als ingetrokken beschouwd.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 maart 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door een tolk Punjabi, en [...], medisch manager van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU).

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, houdt in dat klager voor zijn slapeloosheid, stress en lichamelijke pijnen niet de noodzakelijke (specialistische) medische behandeling is geboden.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft de klacht als volgt toegelicht.
Hij heeft wel geklaagd over de medische dienst en die klacht met zijn advocaat besproken. Mr. M.K. Badhai is zijn advocaat geweest tot november 2009. Daarna is hij van advocaat gewisseld. Zijn advocaat is sindsdien mr. H. Kanhai. Hij heeft voor het
laatst contact gehad met het kantoor van ‘Badhai advocaten’ in november 2009.
Het is klager niet bekend dat een collega van mr. M.K. Badhai het beroep heeft ingetrokken.
Klager had last van slapeloosheid, stress, lichamelijke pijnen en hij was depressief. In het Uitzetcentrum Rotterdam heeft hij daarvoor onvoldoende behandeling gekregen. Hij heeft regelmatig contact gehad met de medische dienst voor wat betreft zijn
slaapproblemen en zijn schouder en een enkele keer voor tandpijn. Hij heeft voor de tandpijn Paracetamol gekregen. Na verloop van tijd zijn de klachten verdwenen en was het niet meer nodig om naar de tandarts te gaan.

De medisch manager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, als volgt toegelicht.
Uit de medische gegevens blijkt op welke momenten klager medische zorg heeft ontvangen, wanneer en waarvoor hij door de inrichtingsarts is gezien. Röntgenfoto’s zijn niet aanwezig, omdat klager weigerde om naar de tandarts te gaan.
Klager is goede zorg geboden.

3. De beoordeling
Door klager is gesteld dat hij sinds november 2009 niet meer heeft gesproken met en niet meer wordt bijgestaan door (medewerkers van) het advocatenkantoor Bhadai en dat mr. H. Kanhai ook in de onderhavige procedure zijn raadsman is.
De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat de intrekking van klagers beroep door mr. M.P. Friperson, die per faxbericht van 8 maart 2010 op het secretariaat van de Raad is ontvangen, niet namens klager is geschied. De beroepscommissie zal
derhalve aan de intrekking van het beroep door mr. M.P. Friperson geen consequenties verbinden.

Uit de stukken en met name klagers medische gegevens is gebleken dat klager in verband met jeuk, tandpijn en schouderklachten meerdere keren is gezien door de inrichtingsarts, op de lijst is gezet voor de tandarts en dat hem pijn- en slaapmedicatie is
voorgeschreven. Toen klager aan de beurt was voor de tandarts is het bezoek niet doorgegaan, omdat klager weigerde om naar de tandarts te gaan. Ter zitting heeft klager aangegeven dat het bezoek aan de tandarts niet meer nodig was, omdat zijn
pijnklachten waren verdwenen.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken dat het handelen van of namens de inrichtingsarts niet adequaat zou zijn en in strijd zou zijn met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en prof dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven