Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2685/TB, 29 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2685/TB

betreft: [klager] datum: 29 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J. van Essen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 september 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 februari 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. Korver, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: Van Mesdag).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 11 januari 2005 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 8
februari 2007 geplaatst in FPC Oostvaarderskliniek. Laatstgenoemde inrichting heeft de Staatssecretaris op 10 augustus 2009 verzocht om klager te herselecteren voor een andere inrichting en heeft daarbij aangegeven dat de Van Mesdag zich in het overleg
met de plaatsingscommissie bereid heeft verklaard klager per direct op te nemen.
Klager is op 8 september 2009 gehoord over de voorgenomen beslissing om hem over te plaatsen naar de Van Mesdag. De Staatssecretaris heeft op 10 september 2009 beslist klager naar die inrichting over te plaatsen. Deze overplaatsing is op 17 september
2009 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Klager voelt zich in de Van Mesdag rechtvaardig behandeld. Men is positief over hem. Het recidiverisico wordt op korte en ook lange termijn als laag beoordeeld, mits hij geen alcohol gebruikt. Hij zal zeker geen alcohol meer gebruiken, omdat hij dat
vanwege zijn darmaandoening niet meer mag en hij anders zijn leven in gevaar brengt. Klager heeft nog niets over verlofverlening gehoord. Men wil hem eerst beter leren kennen. Mogelijk is terugplaatsing naar de Oostvaarderskliniek daarom uit
behandeloogpunt nu niet meer in zijn belang, maar klager heeft er wel belang bij dat de beroepscommissie zich uitspreekt over de rechtmatigheid van de overplaatsing.
Klager acht de op het herselectieverzoek van de Oostvaarderskliniek gebaseerde overplaatsing onrechtmatig. Hij is daardoor zijn verlof kwijtgeraakt en heeft vertraging in zijn behandeling opgelopen, omdat hij in de Van Mesdag opnieuw heeft moeten
beginnen. De overplaatsing was uit behandelbelang niet noodzakelijk, nu behandeling in de Oostvaarderskliniek nog mogelijk was. Verwezen wordt naar rapportage van 6 december 2009 van [A]. De heer [B] heeft in de verlengingsprocedure bij het hof Arnhem
verklaard dat hij het goed vond gaan met klager. Klagers raadsman heeft bij het hof aangegeven dat de heer [A] hem heeft gezegd dat hij om financiële redenen door de kliniek is teruggefloten. Dit is toen niet door de heer [B] bestreden, waarmee dat
vaststaat.
Nadat klager viereneenhalve week in het ziekenhuis had gelegen en een bijna doodservaring had gehad, heeft hij in de kliniek geen enkele vorm van medeleven gehad. Hij is in week 17 van 2009 nog zonder problemen met verlof geweest en daarna is als
donderslag bij heldere hemel zijn verlof opgeschort en ingetrokken en is vervolgens door de kliniek verzocht om herselectie. In de tussentijd heeft klager pogingen gedaan om met het hoofd behandeling weer tot overeenstemming te komen. Klager heeft
niets
gemerkt van pogingen van de staf daartoe.
Klager mag niet het slachtoffer worden van de omstandigheid dat het behandelteam het onderling niet eens kon worden over klagers behandeling. Aan het herselectieverzoek ligt volgens de kliniek gedragsverandering ten grondslag, die zij niet kan duiden.
De gestelde gedragsverandering kan wetenschappelijk gezien zijn ontstaan door het medisch noodzakelijke gebruik van Prednison door klager. Het is laakbaar en in strijd met de regels van de kunst dat door de kliniek niet is onderzocht of daar in klagers
geval sprake van was. Verwezen wordt in dit verband naar rapportage van 6 december 2009 van [A] en de daarbij gevoegde bijlage. Klager weet nog dat de specialist hem heeft gezegd dat deze aan de medische dienst van de kliniek heeft doorgegeven dat door
het gebruik van Prednison hele rare dingen kunnen gebeuren, zelfs tot agressiviteit aan toe. Klager is zich zelf niet bewust geweest van een gedragsverandering door het gebruik van Prednison. Klager is begonnen met die medicatie in januari 2009. De
eerste keer had hij na het innemen van de medicatie een licht dronken gevoel, maar daarna niet meer. Soms was klager licht euforisch. Hij is niet agressief geweest. Het gebruik van de medicatie is afgebouwd en gestopt in juni/juli 2009, waarna hij
alleen heeft gemerkt dat zijn gezicht weer wat slanker werd.
Het is onzin wat de kliniek in het herselectieverzoek heeft aangegeven. Klager kon de kliniek niet meer vertrouwen en was het op een gegeven moment zo beu, dat hij om overplaatsing heeft gevraagd. Hij wilde graag naar de dichterbij de woonomgeving van
zijn familie en vrienden gelegen inrichting Oldenkotte, maar is volgens het ministerie vanwege de wachtlijsten naar de Van Mesdag overgeplaatst. Klager heeft van de plaatsingscoördinator van Oldenkotte vernomen dat die kliniek niet door het ministerie
is benaderd, alsmede dat klager daar wel welkom was.
De Staatssecretaris heeft besloten tot overplaatsing en de overplaatsing gerealiseerd zonder de verlengingsbeslissing van het hof Arnhem af te wachten. Dit hof heeft op 21 augustus 2009 nadere schriftelijke informatie aan de Oostvaarderskliniek
gevraagd
over de noodzaak van klagers herselectie. De Oostvaarderskliniek heeft in strijd met deze opdracht van het hof Arnhem geen nadere informatie gegeven, waardoor nu de Van Mesdag het hof moet gaan inlichten.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep - zakelijk weergegeven - het volgende standpunt ingenomen.
De verlengingsprocedure is een andere procedure dan die van de plaatsing en overplaatsing. De Staatssecretaris dient uitvoering te geven aan een lopende tbs en is daarbij niet gehouden een beslissing tot overplaatsing aan te houden in afwachting van de
uitkomst van de verlengingsprocedure.
De beslissing tot overplaatsing kon in redelijkheid worden genomen op basis van het herselectieverzoek van de Oostvaarderskliniek. Het overplaatsingsverzoek is ingegeven door behandelinhoudelijke argumenten en niet door financiële argumenten. De heer
[B] is gevraagd ter zitting van de beroepscommissie een inhoudelijke toelichting te geven, maar was helaas verhinderd. De heer [B] heeft wel aangegeven volledig te staan achter de inhoud van het verweerschrift van de Staatssecretaris, dat zowel op het
schorsingsverzoek als het beroep ziet.
Volgens het herselectieverzoek was na klagers ontslag uit het ziekenhuis sprake van een wisselende houding van klager ten aanzien van zijn behandeling en zijn gedrag op de afdeling. Vanaf eind maart 2009 is er een duidelijke gedragsverandering bij
klager waarneembaar, waarvoor het behandelteam geen eenduidige oorzaak kan benoemen, anders dan dat het gedragspatroon passend is bij klagers kernproblematiek. Klager is sneller en vaker geïrriteerd, vaker cynisch en negatief. Er is niet langer sprake
van samenwerking en overeenstemming met klager, met name vanwege gebrekkig probleembesef en/of ziekte-inzicht. Klager bagatelliseert de risico’s in een resocialisatietraject bij toename van stressfactoren, waardoor zijn verlof is stopgezet. In de
kliniek is uitvoerig gesproken over de behandelmogelijkheden met als resultaat het herselectieverzoek om klager elders een behandelkans te geven.
Niet bekend is of de genoemde gedragsverandering bij klager verband houdt met het gebruik van Prednison. Het artikel waarnaar klager verwijst is algemeen en daaruit kunnen niet zonder meer conclusies ten aanzien van klager getrokken worden. Klager
heeft
zelf niet ervaren dat sprake was van een gedragsverandering door het gebruik van Prednison. De Oostvaarderskliniek geeft aan dat de gedragsverandering passend bij klagers kernproblematiek is. Ook vóór het gebruik van Prednison waren er perioden waarin
het minder goed ging. Waar de kliniek aangeeft dat er een behandelimpasse is ontstaan, is het in klagers belang om hem in een andere kliniek een nieuwe start te laten maken.
Betwist wordt dat klager hierdoor vertraging in zijn behandeling heeft opgelopen. De behandeling in de Oostvaarderskliniek was al vastgelopen, mede als gevolg waarvan zijn verlof was stopgezet. Na overplaatsing volgt niet direct opnieuw
verlofverlening.
De Van Mesdag had plek en was bereid klager op te nemen. Volgens de heer [B] is vanuit de Oostvaarderskliniek wel bekeken of klager naar Oldenkotte kon gaan, maar was daar op redelijke termijn geen plaats beschikbaar. Het belang van een spoedige
voortzetting van klagers behandeling in de Van Mesdag gaat boven klagers voorkeur voor opname in Oldenkotte.

4. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat zij in het kader van een beroep tegen een overplaatsingsbeslissing uitsluitend dient te beoordelen of de Staatssecretaris in redelijkheid tot de in beroep bestreden overplaatsingsbeslissing heeft kunnen komen. De
beroepscommissie is niet bevoegd te treden in de wijze waarop een tbs-inrichting invulling heeft gegeven of geeft aan de tbs-behandeling van een tbs-gestelde.

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten
vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het herselectieverzoek van de Oostvaarderskliniek van 10 augustus 2009 met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde
diagnose en gegevens omtrent het al dan niet bestaan van een beheers/vluchtrisico, alsmede de bestaande wachtlijsten.

Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden overplaatsingsbeslissing heeft mogen komen.

Klagers stelling dat een behandeling in de Oostvaarderskliniek nog een kans had, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit het herselectieverzoek van de Oostvaarderskliniek komt immers duidelijk naar voren dat volgens de inrichting tussen klager en de
inrichting geen overeenstemming meer over de behandeling bestond, een behandelimpasse is ontstaan en een uitgebreide discussie over het verdere behandeltraject van klager heeft geleid tot het indienen van een herselectieverzoek.
Op de pagina’s 7 en 9 van het herselectieverzoek is duidelijk aangegeven dat de samenwerking van de inrichting met klager vanaf maart 2009 steeds verder onder druk is komen te staan na een omslag die volgt parallel aan een toename van stressoren, met
name vanuit de fysieke gezondheid en het netwerkcontact, maar ook vanuit de oplopende frustratie over het ‘vastzitten’, gekatalyseerd door de verlenging van zijn tbs-maatregel. Voor de duidelijke, bij klager waarneembare gedragsverandering kan noch
klager noch het behandelteam een eenduidige oorzaak benoemen, anders dan dat het gedragspatroon passend is bij klagers kernproblematiek. Deze omslag heeft geleid tot het stilleggen van het verloftraject en kon ondanks multidisciplinaire inspanningen
niet worden tegengegaan. Tijdens de gesprekken met klager kwam toenemend naar voren dat hij zich niet psychisch ziek vindt, dat er naar zijn mening niets aan zijn gedrag schort en dat hij de risico’s in een resocialisatietraject ontkent of
bagatelliseert. In de periode daarna bleek er geen samenwerking en overeenstemming meer met klager te bereiken, met name vanwege het geen blijk kunnen geven van probleembesef en/of ziekte-inzicht gericht op een resocialisatietraject, ondanks
verschillende motiverende bejegeningsvormen. Herdiagnostisch onderzoek in juli 2009 sluit bij die bevindingen aan door aan te geven dat een door verschillende behandelaars beschreven behandelresultaat ten aanzien van de kernproblematiek nauwelijks kan
worden onderbouwd. Een en ander heeft geleid tot een uitgebreide discussie over het verdere behandeltraject van klager, waarbij de meningen over klagers kernproblematiek en behandelmogelijkheden enigszins verdeeld bleven binnen de behandelstaf. Wel is
de behandelstaf uiteindelijk gekomen tot een gedeelde inschatting dat klager een betere kans van slagen in zijn behandeltraject zal hebben in een nieuwe kliniek, waarna het herselectieverzoek is ingediend.
De beroepscommissie acht het met de Oostvaarderskliniek en de Staatssecretaris juist in klagers belang dat hem in een andere kliniek een nieuwe behandelkans wordt geboden, waar de behandeling volgens de Oostvaarderskliniek in een impasse is gekomen en
de behandelstaf van de Oostvaarderskliniek vervolgens niet op één lijn kon komen wat betreft het verdere behandeltraject van klager. Het is immers gegeven de inhoud van het herselectieverzoek niet denkbeeldig dat het behandeltraject van klager bij een
voortgezet verblijf in de Oostvaarderskliniek niet verder van de grond zou zijn gekomen en helemaal zou zijn vastgelopen, in welk geval klager daadwerkelijk vertraging in zijn behandeling zou hebben opgelopen.
Klager heeft gesteld dat de door de Oostvaarderskliniek genoemde gedragsverandering mogelijk verband houdt met het gebruik van Prednison in welk geval hem niets valt te verwijten. Wat daarvan ook zij nu een dergelijk verband naar het oordeel van de
beroepscommissie niet of nauwelijks valt te bewijzen, klager heeft ter zitting van de beroepscommissie aangegeven zelf geen gedragsverandering door het medicijngebruik te hebben bemerkt. Bovendien lijkt een dergelijk verband ook niet aannemelijk in het
licht van hetgeen in het herselectieverzoek over de omslag en de periode daarna is aangegeven en hierboven is weergegeven.

Klager kan evenmin worden gevolgd in zijn stelling dat de Staatssecretaris de beslissing van het hof Arnhem over de verlenging van klagers tbs had moeten afwachten. Het is immers juist in het belang van tbs-gestelden dat in geval van een vastgelopen
behandeling - door welke oorzaak ook - zo spoedig mogelijk in een andere inrichting de tbs-behandeling kan worden opgestart of voortgezet.

De omstandigheid dat klager in geval van een overplaatsing liever in Oldenkotte was geplaatst, kan niet leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet heeft mogen beslissen klager naar de Van Mesdag over te plaatsen. Indien in alle
gevallen rekening zou worden gehouden met de regionale voorkeur van tbs-gestelden, zou dit leiden tot vergroting van de wachtlijsten voor plaatsing in een tbs-inrichting en verlenging van de passantentermijn. Het belang dat tbs-gestelden zo snel
mogelijk worden geplaatst of overgeplaatst opdat hun behandeling zo spoedig mogelijk kan aanvangen of kan worden voortgezet weegt daarom in de regel zwaarder dan eventuele regionale voorkeur.
De beroepscommissie is voorts niet gebleken van een, uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een bepaalde regio ten behoeve van bezoekmogelijkheden, dat dit dient te prevaleren
boven het belang van een overplaatsing op korte termijn naar de Van Mesdag.

De beroepscommissie wil klager meegeven om - hoe moeilijk dat wellicht voor klager zal zijn gezien zijn frustratie over de intrekking van het verlof en het indienen van een herselectieverzoek door de Oostvaarderskliniek en de daarop gevolgde
overplaatsing - zich nu vooral te richten op zijn behandeling in de Van Mesdag en niet meer bezig te blijven met het voor hem uiteindelijk negatief verlopen verblijf in de Oostvaarderskliniek. Door de overplaatsing zal enige vertraging in klagers
behandeling optreden, maar klager krijgt daarmee wel een nieuwe kans op resocialisatie. Zoals hierboven is aangegeven, is een dergelijke kans nauwelijks meer aanwezig te achten bij voortgezet verblijf in de Oostvaarderskliniek, welk verblijf naar alle
waarschijnlijkheid meer behandelachterstand zal opleveren dan overplaatsing naar de Van Mesdag.
De beroepscommissie is niet bevoegd te treden in de wijze waarop door de Oostvaarderskliniek invulling is gegeven aan klagers tbs-behandeling noch in de wijze waarop door de Van Mesdag daaraan invulling zal worden gegeven.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager over te plaatsen naar de Van Mesdag, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven