Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0709/GV, 22 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/709/GV

betreft: [klager] datum: 22 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.H. Steenbergen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 maart 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers ex-echtgenote heeft een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Breda dat een verzoek om éénhoofdig gezag over zijn kinderen betreft en een omgangsregeling. In deze procedure is een zitting bepaald op 23 maart 2010. Het is noodzakelijk dat
klager deze zitting bijwoont. Dat is zijn recht en de rechtbank zal onder meer zijn mening over het verzoek willen horen. De kans is groot dat klagers afwezigheid er toe zal leiden dat het verzoek om éénhoofdig gezag zal worden toegewezen. Dat wil
zeggen dat klager dan niets meer over zijn kinderen te zeggen heeft en geen recht meer heeft op omgang met zijn kinderen. Daar komt bij dat klager vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Grave ieder weekend op eigen gelegenheid naar
huis
gaat, hij in het kader van zijn reïntegratie als koerier werkt en iedere week naar het Doc Breda gaat om groepsgesprekken bij te wonen. Hij heeft dus al volledige vrijheid om te gaan en staan waar hij wil.

In een nadere reactie wordt nog het volgende aangegeven. Gelet op het contact dat heeft plaatsgevonden tussen de selectiefunctionaris en de rechtbank illustreert dat de rechtbank de aanwezigheid van klager noodzakelijk acht. Hiermee is het criterium
zoals aangegeven in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting gegeven. Dat klager thans wordt toegestaan de zitting bij te wonen impliceert dat DJI zijn aanwezigheid eveneens noodzakelijk acht. De noodzaak van geregeld transport ontbreekt echter
geheel.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. De
rechtbank heeft de uitnodiging verzonden aan de advocaat van klager en de advocaat heeft de directeur van de z.b.b.i. Grave verzocht om klager de gelegenheid te geven bij de zitting aanwezig te zijn. Het is niet noodzakelijk dat klager bij deze zitting
aanwezig is, hij kan zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Er is dus geen sprake van noodzaak en op die grond is klagers aanvraag voor incidenteel verlof afgewezen. Inmiddels is er namens de Minister overleg gevoerd met de rechtbank. Voor de
komende zitting is klager opgeroepen en is vanuit de z.b.b.i. Grave het transport geregeld van en naar de rechtbank. Dit is de juiste werkwijze en is er geen incidenteel verlof noodzakelijk.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de z.b.b.i. Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld wegens poging tot moord. Klagers fictieve einddatum valt op of omstreeks 18 november 2010.

De beroepscommissie begrijpt dat klager op grond van artikel 26, vierde lid, onder c, Pbw door de directeur in de gelegenheid wordt gesteld om de zitting op 23 maart 2010 bij te wonen. Derhalve is het belang aan zijn beroep komen te ontvallen. Om deze
reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 22 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven