Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3616/GB, 2 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/3616/GB

Betreft: [klager] datum: 2 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 december 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) HvB/Gev IBA Man te Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 12 juli 2006 gedetineerd. Hij verbleef in unit 3 van de p.i. Haaglanden. Op 11 januari 2010 is hij overgeplaatst naar unit 3 te Vught.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager is in 2006 detentieongeschikt verklaard door een psychiater van het FPD. Op grond daarvan is klager toen in de FPK van de Grote Beek te Eindhoven geplaatst waar een pro justitia onderzoek heeft plaatsgevonden. Tegen alle afspraken in is klager
vervolgens teruggeplaatst naar de IBA Vught waar hij eerder ook al negen weken verbleven had. Het pro justitia onderzoek is niet goed verricht, er is een verkeerde diagnose gesteld en er is een onjuist behandeladvies afgegeven. Eén en ander is
duidelijk
naar voren gekomen tijdens de contra-expertise verricht door het Pieter Baan Centrum in 2007. Men vond het kennelijk niet nodig om ook klagers detentieongeschiktheid te toetsen. Hierover lopen de meningen van de deskundigen uiteen. De één acht klager
ongeschikt en de ander verminderd geschikt. Klager is van mening dat op grond van sterk verschillende meningen er opnieuw onderzoek naar gedaan moet worden. Alle deskundigen zijn het er wel over eens dat er sprake is van een dringende
spoedbehandelindicatie. Ook deze dringende behandelindicatie is meer dan voldoende reden voor een artikel 15.5-plaatsing. Hier wil het NIFP niets van weten en blijft zich verschuilen achter de wettelijke faseringstermijn en gaat hierbij voorbij aan het
feit dat behandeling in dat stadium voor klager te laat komt. Het door klager opgelopen detentietrauma is door de jaren ernstig toegenomen en is opgelopen in Vught in 2006. De enige plek in de gehele detentieroute waar het iets beter ging met klager
was
de FPK in Eindhoven. Op alle andere plaatsen is het voor klager niet vol te houden. Hier zijn ook geen behandelopties voorhanden waar klager bij gebaat kan zijn. Een kliniek heeft op dat gebied veel meer mogelijkheden en is als omgeving niet zo
traumatiserend.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uitgangspunt bij plaatsing in een PPC is een regionale plaatsing. Dit met het oog op doorplaatsing naar een GGZ-instelling in de regio. Klager komt uit Eindhoven en zodoende wordt hij voorgesteld voor plaatsing in het PPC Vught. Klager stelt
geïndiceerd
te zijn voor plaatsing in een GGZ. Volgens klager zou het NIFP hier geen indicatiestelling voor afgeven. Het NIFP indiceert zorg vanuit de zorgbehoefte van de gedetineerde. Aangezien klager pas voor behandeling in de laatste 18 maanden van zijn
detentie
voor plaatsing in een GGZ in aanmerking komt, wordt hij eerst voor plaatsing in een PPC voorgesteld. Klager stelt tijdens zijn eerdere verblijf in Vught niet de juiste zorg te hebben gekregen die hij nodig had. De periode dat klager in Vught verbleef
was dat nog geen PPC. Nergens blijkt dat klager detentieongeschikt zou zijn. Klager verblijft sinds 12 juli 2006 in detentie, zij het niet altijd zonder problemen. Klager verblijft weer in de regio van herkomst waardoor de overgang naar de GGZ
gemakkelijk gemaakt kan worden. De einddatum van klagers detentie is 21 juni 2013. Klager komt voor plaatsing bij de GGZ in aanmerking als er een redelijk traject van behandeling gevolgd door resocialisatie in gang gezet kan worden, zodat klager na
behandeling niet opnieuw in detentie geplaatst moet worden.

4. De beoordeling
Bij regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 9 december 2009, nr. 5589296/09/DJI, is de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) gewijzigd in verband met het creëren van het Penitentiair
Psychiatrisch Centrum voor de bijzondere opvang van gedetineerden die forensische zorg behoeven. De wijziging is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 december 2009 (nr. 19971) en op 1 januari 2009 in werking getreden. Deze regeling van 9 december
2009 was ten tijde van de selectie van klager voor plaatsing in een PPC-regime nog niet van kracht.

De selectiefunctionaris heeft klager bij beslissing van 10 december 2009 geselecteerd voor het PPC HvB/Gev IBA Man te Vught. De laatste bestemmingsaanwijzing van 1 augustus 2009, nr 5612565/09/DJI, voor de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught kent
niet een dergelijke afdeling of inrichting. De selectiebeslissing is derhalve voor zover deze ziet op de plaatsing in het PPC niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsaanwijzing. Waar in de plaatsingsbeslissing tevens wordt vermeld dat er
sprake is van een plaatsing in een Individuele Begeleidingsafdeling (IBA) moet bij de beoordeling van het beroep worden nagegaan of de plaatsing van klager voldoet aan de voor de IBA geldende criteria.

Klager verblijft feitelijk in unit 3 van de p.i. Vught. Unit 3 is aangewezen als afdeling voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 15 van de Regeling. Op grond van dit artikel kunnen in de IBA gedetineerden worden geplaatst die vanwege een
psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis dan wel psychosociale problematiek extra begeleiding behoeven en zich niet kunnen handhaven in een reguliere inrichting of afdeling.

Op 2 december 2009 is ten aanzien van klager een indicatiebesluit afgegeven door de psycholoog Van Baer van het NIFP. Met dit besluit wordt richting gegeven aan de noodzakelijke behandeling, de verblijfsintensiteit en het beveiligingsniveau. Klagers
detentie is tot nu toe moeizaam verlopen, waarbij sprake is geweest van grote gespannenheid, angst, boosheid en onmachtsgevoelens resulterend in verzet en suïcidale uitlatingen. Omdat men op verschillende zorgafdelingen herhaaldelijk is vastgelopen in
de begeleiding van klager, is hij bij het NIFP aangemeld voor plaatsing in een GGZ-instelling met specialistische kennis op het gebied van zijn problematiek. In de laatste 18 maanden van zijn detentie zou opnieuw gekeken kunnen worden naar plaatsing in
de GGZ. Er is sprake van horizontale overplaatsing naar unit 3 van de p.i. Vught aangezien dit de regio van herkomst is en dit de overgang naar behandeling in de GGZ in die regio vergemakkelijkt. Klager stelt dat er op zo kort mogelijke termijn moet
worden overgegaan tot plaatsing in een GGZ-instelling. De beslissing dat dit eerst in de laatste 18 maanden van de detentie kan worden gerealiseerd, is kennelijk gebaseerd op het Toetsingskader “Vernieuwing forensische zorg in een strafrechtelijk
kader”. Dat toetsingskader levert niet een dwingend kader voor de selectiefunctionaris op zodat zonder nadere motivering waarom voor klager de mogelijkheid dient te ontbreken om eerder in een GGZ-instelling geplaatst te worden, de bestreden beslissing
onvoldoende met redenen is omkleed en het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard moet worden. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij
kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 2 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven