Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0011/GB, 1 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/11/GB

Betreft: [klager] datum: 1 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I van Straalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 december 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek hem te plaatsen in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 18 april 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Alphen aan den Rijn. Op 2 december 2009 is klager geselecteerd voor de locatie Westlinge, met een regime van algehele gemeenschap en een normaal
beveiligingsniveau als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Op 7 januari 2010 is hij aldaar geplaatst.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wil wat van zijn leven maken en aan zijn toekomst werken. Hij heeft zich zelf aangemeld bij De Waag en de Piet Roordakliniek om aan zijn verslaving te werken. Klager wil graag zijn moeder en dochter zien.

Klager voldoet aan de criteria voor plaatsing in een b.b.i., zoals neergelegd in artikel 3, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (hierna: de Regeling). Hij heeft een strafrestant van minder dan achttien
maanden.
De uitzondering van artikel 3, vierde lid, van de Regeling doet zich niet voor, nu klager heeft ingestemd met deelname aan het programma terugdringen Recidive.
Onder het maatschappelijk risico wordt volgens artikel 1, aanhef onder c, van de Regeling bedoeld ‘het risico dat de gedetineerde bij een eventuele ontvluchting vormt voor de maatschappij, in termen van maatschappelijke onrust’. In de beslissingen van
de selectiefunctionaris komt onvoldoende tot uitdrukking welk maatschappelijk risico in de weg staat aan een reguliere plaatsing in een b.b.i. De selectiefunctionaris heeft slechts aangevoerd dat de Advocaat-Generaal ‘heel nadrukkelijk negatief heeft
geadviseerd, daarbij o.a. wijzend op het recidivegevaar’. De Adocaat-Generaal heeft opgemerkt dat klager voor een ernstig geweldsdelict is veroordeeld en heeft gesteld dat de kans op herhaling uit zijn justitiële documentatie kan worden afgeleid.
Klager heeft hoger beroep ingesteld. Het hebben van een strafblad kan nog niet de conclusie dragen dat klager behoort tot de categorie verdachten die het in de Regeling genoemde ‘maatschappelijke risico’ vormen. Deze verwijzing kan dan ook niet
rechtvaardigen dat klager de mogelijkheid van verlof wordt onthouden. De inrichting waar klager geruime tijd heeft verbleven heeft positief over hem geadviseerd en gemotiveerd een andersluidend selectieadvies gegeven.
Klager begrijpt niet waarom de selectiefunctionaris desondanks tot een ander oordeel is gekomen, nu de Advocaat-Generaal klager slechts ‘van het papier’ beoordeelt, terwijl de inrichting zijn oordeel baseert op maandenlange ervaring in persoon. Gelet
op
het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende met redenen omkleed.
De beslissing druist in tegen het resocialisatiebeginsel waar het penitentiair bestel deels op is gefundeerd. Detentie moet er mede toe strekken dat de gedetineerde wordt voorbereid op terugkeer naar en deelname aan de maatschappij.
Het ingestelde hoger beroep richt zich onder meer op de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De mogelijkheid bestaat dat een lagere straf zal worden opgelegd en klager binnen afzienbare tijd de inrichting moet verlaten. Juist daarom is het belangrijk
dat klager zich gedegen op de terugkeer in de maatschappij kan voorbereiden en verlof is daarbij onontbeerlijk.
Klager wenst met zijn raadsman op dit beroep gehoord te worden.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 1 december 2009 heeft de directeur van het h.v.b. Alphen aan den Rijn klager voorgesteld voor plaatsing in een b.b.i. Dit voorstel is afgewezen en klager is geplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling, in
verband met het negatieve advies van de Advocaat-Generaal ten aanzien van het recidiverisico.
Uit rapportage is gebleken dat klager zijn delict heeft gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Kennelijk is het opleggen van een proeftijd onvoldoende om klager ervan te weerhouden opnieuw een ernstig geweldsdelict te plegen. Volgens de
selectiefunctionaris is er geen sprake van ontvluchtingsgevaar getuige het feit dat klager is geplaatst in een b.b.i. Op klagers gedrag in de inrichting is niet zo veel aan te merken en is mogelijk zelfs goed te noemen.
Gezien het bovenstaande is het op dit moment nog te vroeg om regimaire verloven toe te kennen.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om hem en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen het beroep mondeling toe te lichten af.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal
achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.3. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving
een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.4. Uit het selectieadvies van het h.v.b Alphen aan den Rijn van 1 december 2009 blijkt dat klager op 19 oktober 2009 door de Rechtbank te ’s-Gravenhage is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden
voorwaardelijk. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke straf van 168 dagen. De fictieve einddatum valt op 26 mei 2011. Vanwege het door klager ingestelde hoger beroep is de Advocaat-Generaal om advies gevraagd. Deze heeft
negatief
geadviseerd omdat klager in eerste aanleg is veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict. Voorts blijkt uit klagers justitiële documentatie dat er sprake is van recidiverisico.
De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat klager in de proeftijd van een eerdere veroordeling een nieuw geweldsdelict heeft gepleegd.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 1 maart 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven