Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3402/GA, 5 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3402/GA

betreft: [klager] datum: 5 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 november 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Marwei te Leeuwarden

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen het stelselmatig (meest wekelijks) onderzoek aan het lichaam (visitatie) in de periode van 27 september 2009 tot en met 10 november 2009.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt
- zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - toegelicht.
Klager stelt allereerst dat de beklagrechter niet geschikt is om als beklagrechter op te treden aangezien hij tevens landelijk coördinator van het Openbaar Ministerie is. Gelet daarop moet de beklagrechter worden geacht niet onafhankelijk en
onpartijdig
te zijn. Alleen al om die reden kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard zonder kennis te willen nemen van de inhoud van de klachten. De beklagrechter heeft daarnaast geen uitspraak
gedaan over de door klager aangevoerde schendingen van klagers grond- en mensenrechten als vermeld in de Grondwet en het EVRM. Klager heeft de momenten van de onrechtmatige visitaties steeds duidelijk benoemd. Klager is daarom ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard. Hij wil dat zijn klachten inhoudelijk worden behandeld en getoetst worden aan de grond- en mensenrechten als omschreven in de Grondwet en het EVRM.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep gehandhaafd.

3. De beoordeling
Terzake van het eerste bezwaar wordt het volgende opgemerkt. Alle leden van de commissie van toezicht zijn bevoegd als beklagrechter op te treden. Te dien aanzien noemt de wet geen onverenigbaarheden. Het bezwaar treft mitsdien geen doel.

De beklagen zijn gericht tegen de beslissing(en) van de directeur om klager op respectievelijk 27 september 2009, 1 oktober 2009 (twee keer), 3 oktober 2009, 13 oktober 2009, 21 oktober 2009, 28 oktober 2009, 3 november 2009 en 10 november 2009 te
(laten) visiteren. Die beslissingen gaven uitvoering aan een beslissing van de directeur van 18 juni 2009, waarin is besloten dat klager aan een aantal toezichtmaatregelen zou worden onderworpen. De beklagrechter heeft in zijn uitspraak van 19 november
2009 verwezen naar zijn uitspraak van 4 september 2009, waarin een aantal klachten gericht tegen stelselmatige visitatie van klager ongegrond is verklaard, en klager niet-ontvankelijk verklaard omdat hij thans voor de tweede keer over dezelfde
onderwerpen zou klagen. Nu de door klager genoemde data van visiteren alle zijn gelegen na 4 september 2009 en zijn gericht op de feitelijke tenuitvoerlegging van de beslissing van 18 juni 2009, had klager moeten worden ontvangen in zijn beklag. De
uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven.

Ten aanzien van de visitaties waarover wordt geklaagd, geldt het volgende.
De beklagen zien op een toezichtmaatregel die aan klager is opgelegd in de periode van 27 september 2009 tot en met 10 november 2009. Onweersproken is dat klager in die periode wekelijks werd gevisiteerd, terwijl hij ook steeds werd gevisiteerd na het
bezoek.

De betreffende toezichtmaatregel is, samen met een aantal andere toezichtmaatregelen die hier niet aan de orde zijn, aan klager opgelegd bij beslissing van 18 juni 2009 en heeft een geldigheidsduur van één jaar, dan wel tot het moment waarop de
directeur – naar aanleiding van een periodieke toetsing – een heroverweging heeft gemaakt.

Daar waar klager aanvoert dat er in dit geval sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, te weten het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer, geldt dat dit recht op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM bij wet kan
worden
beperkt. De wettelijke regeling zoals opgenomen in artikel 29 van de Pbw, kan als zodanig worden beschouwd. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat er op zich een deugdelijke wettelijke basis is voor het visiteren.

De vraag die vervolgens aan de orde is, is of de onderhavige inbreuken, in welke voorzien is bij wet, noodzakelijk zijn voor de handhaving van de orde, rust en veiligheid in de inrichting.

Ten aanzien van het visiteren geldt het volgende. Hoewel de periode waarover thans wordt geklaagd relatief kort is, is de onderhavige maatregel in beginsel opgelegd voor de duur van één jaar. Die duur en de daarbij behorende frequentie van het
visiteren
– te weten met inbegrip van de twee visitaties in het kader van het bezoek ongeveer zes keer per maand – maken dat er in dit geval sprake is van stelselmatig visiteren. Nu klager in die periode ook aan andere (voor hem ingrijpende) toezichtmaatregelen
was onderworpen, acht de beroepscommissie de beslissing om klager stelselmatig te visiteren onredelijk en onbillijk. Zij heeft daarbij, naast die hiervoor genoemde duur en frequentie, mede in aanmerking genomen dat bij die visitaties nimmer enige
contrabande bij klager is aangetroffen. Voorts is van belang dat in die periode van één maand niet gebleken is van nieuwe omstandigheden die tot wekelijkse visitatie nopen. De beroepscommissie wijst er in dit verband nog op dat zij het
steekproefsgewijs
visiteren, mits dit de grens van twee keer per maand niet te boven gaat, steeds toelaatbaar heeft geacht.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven en dienen de beklagen alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 45,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklagen en verklaart deze alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 45,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven