Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3559/GA, 22 februari 2010, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Uitspraak

nummer: 09/3559/GA

betreft: [klager] datum: 22 februari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de gevangenis Zuyderbos te Heerhugowaard,

gericht tegen een uitspraak van 1 december 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, die zich onttrokken heeft aan detentie, kon niet worden opgeroepen om ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen. De directeur van voormelde gevangenis heeft schriftelijk medegedeeld verhinderd te zijn om te verschijnen ter zitting van
de beroepscommissie van 29 januari 2010, gehouden in de locatie Over-Amstel te Amsterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het tijdens de arbeidstijd niet mogen telefoneren met de raadsman.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager terzake van die gegrondverklaring een tegemoetkoming toegekend van € 10,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt
– schriftelijk – als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw, moet een gedetineerde in de gelegenheid worden gesteld telefonisch contact te onderhouden met zijn advocaat. Op zich dient een gedetineerde, indien hij zijn advocaat enkel in de middaguren telefonisch
kan
bereiken, tijdens de arbeidstijd in de gelegenheid te worden gesteld met de advocaat te telefoneren. Nu klager evenwel pas tijdens de arbeidstijd de noodzaak om met zijn advocaat te bellen tegenover het personeel heeft aangegeven, heeft hij het
personeel de mogelijkheid ontnomen de juistheid van zijn verzoek te onderzoeken. Klager wist reeds vóór aanvang van de arbeid dat hij een vervangende advocaat had voor de zitting van de volgende dag. Klager was bekend met het arbeidsreglement, waarin
(onder meer) staat vermeld dat er geen mogelijkheid is om te telefoneren tijdens de arbeid. Het niet tijdig contact kunnen leggen met de (vervangend) advocaat blijft daarom voor klagers risico.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Artikel 39, vierde lid, van de Pbw luidt:
“-4. De gedetineerde wordt in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend
dan noodzakelijk is om de identiteit van de personen of instantie met wie de gedetineerde een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen.”

Gelet op de tekst van genoemd vierde lid is de stelling van de directeur, dat tijdens de voor de arbeid bestemde tijd géén telefoongesprekken mogen worden gevoerd onjuist. De beroepscommissie geeft de directeur in overweging in zoverre de tekst van het
arbeidsreglement aan te passen.

In dit geval hoeft dit evenwel niet tot een ongegrondverklaring van het beroep van de directeur te leiden. De directeur heeft immers aangegeven dat klager, indien hij tijdig de noodzaak van het telefoongesprek aannemelijk zou hebben gemaakt, in de
gelegenheid was gesteld met zijn (vervangend) raadsman een telefoongesprek te voeren tijdens de voor de arbeid bestemde tijd.

De beroepscommissie is van oordeel dat klager de noodzaak van het tijdens de arbeidsuren moeten voeren van een telefoongesprek met de (vervangend) raadsman onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Temeer nu klager reeds voor aanvang van de arbeid bekend
was met het gegeven dat hij een vervangend raadsman had voor de zitting van de volgende dag. Van klager had daarom mogen worden verwacht dat hij voor aanvang van de arbeid een verzoek had ingediend om met de raadsman te mogen telefoneren. Gelet daarop
moet de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk te worden aangemerkt. Dat maakt dat de uitspraak van de beklagrechter niet in stand kan blijven en dat het beklag
alsnog ongegrond dient te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 februari 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven