Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3287/SGA, 1 december 2009, schorsing
Uitspraakdatum:01-12-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/3287/SGA

Betreft: [klager] datum: 1 december 2009

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde locatie, inhoudende de plaatsing van verzoeker op een meerpersoonscel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 15 oktober 2009 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 27 november 2009.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Door en namens verzoeker is het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft op 15 oktober 2009 een klacht ingediend tegen zijn plaatsing op een meerpersoonscel met ingang van 13 oktober 2009. Op 9 november 2009 heeft de beklagcommissie de directeur in de
gelegenheid gesteld aan te geven of verzoeker ongeschikt was als bedoeld in artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden. De directeur heeft hierop een afschrift van een e-mailbericht van het afdelingshoofd overgelegd
waaruit blijkt dat de inrichtingspsycholoog een contra-indicatie heeft afgegeven. Het afdelingshoofd heeft hieraan geen gevolg gegeven. De directeur heeft na de ontvangst van het klaagschrift op geen enkele wijze onderzoek gedaan naar de ongeschiktheid
van verzoeker. Uit jurisprudentie volgt dat op de directeur de verplichting rust om in ieder specifiek geval een afweging te maken en dat in ieder geval een afzonderlijke beoordeling plaats moet vinden. In casu is daarvan niet gebleken.

De directeur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Verzoeker is tweemaal in het detentieberaad besproken en bij beide gelegenheden zijn geen contra-indicaties vastgesteld. Verzoeker werd geschikt bevonden om geplaatst te kunnen worden op
een meerpersoonscel. Verzoeker heeft uiteindelijk zijn eigen voorkeur uit kunnen spreken met betrekking tot met wie hij op een meerpersoonscel wilde zitten en daar is gehoor aan gegeven.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Op grond van artikel 21 van de Pbw in verband met artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur een gedetineerde die in een regime van algehele of beperkte gemeenschap is geplaatst, een voor de
gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. In het tweede lid van voornoemd artikel 11a staat vermeld waarmee de ongeschiktheid kan samenhangen. Bij
zijn
beslissing om een gedetineerde in een meerpersoonscel te plaatsen dient de directeur de in genoemd artikel genoemde factoren en omstandigheden een rol laten spelen en steeds zal voor iedere gedetineerde afzonderlijk moeten worden beoordeeld of er
redenen zijn om af te zien van plaatsing in een meerpersoonscel. De vraag die thans beantwoording behoeft is of de directeur in dit geval voldoende zorgvuldig is geweest in zijn beoordeling met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van één of
meer contra-indicaties bij verzoeker. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dient deze vraag voorshands ontkennend te worden beantwoord.

Vast staat dat verzoeker contact heeft (gehad) met de inrichtingspsychologe en dat zij een contra-indicatie heeft afgegeven voor plaatsing van verzoeker in een meerpersoonscel. Uit de stukken blijkt echter niet waarop deze contra-indicatie is
gebaseerd.
Onweersproken heeft verzoeker gesteld dat hij vanwege deze contra-indicatie tijdens eerdere detentie niet op een meerpersoonscel heeft verbleven. Hoewel verzoeker op een meerpersoonscel is geplaatst omdat bij gelegenheid van twee detentieberaden door
alle daarbij aanwezigen, met uitzondering van de psychologe, positief was geoordeeld over de plaatsing van verzoeker op een meerpersoonscel en er bij die gelegenheid geen contra-indicaties zijn vastgesteld, is de voorzitter voorshands van oordeel dat
het op de weg van de directeur had gelegen dat hij zich alvorens over te gaan tot die plaatsing er van zou vergewissen wat de situatie van verzoeker was en waarom hij volgens de psychologe niet geschikt zou zijn voor plaatsing op een meerpersoonscel.
Gelet op het voorgaande kan voorshands worden aangenomen dat de directeur onvoldoende zorgvuldig is geweest in zijn beslissing om verzoeker op een meerpersoonscel te plaatsen. Onder deze omstandigheden dient het verzoek tot schorsing te worden
toegewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang.

Aldus gegeven door mr. J. Lamens, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 1 december 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven