Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2502/TA, 12 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2502/TA

betreft: [klager] datum: 12 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 september 2009 van de beklagcommissie bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn klager en zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters gehoord.
Het hoofd van de inrichting is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a) de afzondering in de herstelkamer van 8 tot 12 mei 2009 en de aansluitende afzondering op de eigen kamer van 12 mei tot 5 juni 2009,
b) de urinecontrole op 29 juni 2009,
c) de afzondering op de eigen kamer op 27 en 28 juni 2009, en
d) de loonaanspraak over de periode van 14 mei 2009 tot 5 juni 2009.

De beklagcommissie heeft het beklag op alle onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a) De maatregelen zijn ten onrechte opgelegd op basis van een gerucht en zonder dat er een concrete verdenking was. Volgens de inrichting zou enkel sprake zijn van de mededeling van medepatiënt [A] dat klager hem zou hebben gevraagd iets lekkers mee te
nemen. De groepsleiding heeft gedacht dat het daarbij om drugs zou gaan, maar dat heeft [A] niet beaamd. Het klopt ook niet. Klager en [A] hebben uitsluitend besproken dat [A] tijdens zijn verlof naar een terrasje zou gaan en iets lekkers zou gaan
eten.
Klager betreurt de afwezigheid van het hoofd van de inrichting ter zitting van de beroepscommissie, omdat hij had willen vragen welk delict hij onder invloed van drugs zou hebben gepleegd. Hij zweert op zijn moeder dat dat niet zo is. Ook zijn advocaat
in de strafzaak heeft in de stukken daar niets over kunnen vinden.
De afzondering heeft in ieder geval te lang geduurd. Al binnen een week was duidelijk wie bij mogelijke handel in drugs binnen de inrichting betrokken waren. Op 14 mei 2009 zijn bij kamercontroles op de groep telefoons aangetroffen van medebewoners die
erbij betrokken bleken te zijn. Klager heeft er niets mee van doen gehad. De directeur heeft dat ook toegegeven.
Verder is klagers behandeling door het incident in een neerwaartse spiraal terechtgekomen, omdat hem na 5 juni 2009 een individueel beleid is opgelegd en hij nadien is overgeplaatst naar de afdeling Nicolaï.

b) Normaal worden er ’s ochtends briefjes onder de deur van de kamers geschoven met de mededeling dat urinecontrole zal plaatsvinden. In de ochtend van 29 juni 2009 gebeurde dat niet. De deur van zijn kamer werd geopend en er werd aangegeven dat er
urinecontrole was. Klager heeft op dat moment gezegd dat hij niet kon plassen, omdat hij al had geplast. Hem is toen direct gezegd dat hij weigerde mee te werken en dat dit gelijk is aan een positieve uitslag, waarop hij is ingesloten. De medewerker
had
hem echter op grond van artikel 3, vierde lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden gedurende vier uur apart moeten zetten en hem de gelegenheid moeten geven om in een aparte ruimte alsnog te plassen. Op 30 juni 2009 heeft hij urinecontrole
gehad,
maar moest op de uitslag worden gewacht. Hij heeft in totaal twee dagen niet mogen werken. Zoals altijd was de uitslag negatief.

c) Na de afzondering tot 5 juni 2009 kreeg klager een individueel beleid. Tijdens de gewone weekdagen had klager voldoende uren buiten zijn kamer, maar in de weekeinden van 6 juni, 13 juni, 20 juni en 4 juli 2009 is hem een schriftelijke mededeling van
afzondering uitgereikt vanwege onvoldoende personele bezetting.
Dit was ook zo in het weekeind van 27 juni 2009, maar daarvan heeft hij in strijd met de mededelingsplicht geen schriftelijke mededeling ontvangen. Het is niet juist dat klager in dat weekeind op eigen verzoek is afgezonderd. Materieel gezien is daarom
ook dat weekeind sprake geweest van afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt. Overeenkomstig de jurisprudentie van de beroepscommissie in verlofzaken moet ook in dit geval worden geoordeeld dat de wetgever niet kan hebben bedoeld geen beklag open te
stellen tegen het structureel afzonderen in de weekeinden wegens personeelstekort. De orde en veiligheid in de inrichting zijn immers niet in het geding, omdat niet valt in te zien waarom er door de week geen reden is voor afzondering en in de
weekeinden wel.

d) Klager kon vanaf 14 mei 2009 drie weken niet werken vanwege stress. De inrichting heeft ten onrechte zijn werkpunten in die periode op nul gezet en zijn loon ingehouden, omdat hij zich had ziekgemeld. Hij heeft de ziekmeldingen nauwgezet
bijgehouden
in zijn agenda. Volgens zijn gegevens heeft hij zich op 18 mei 2009 ziekgemeld bij de groepsleidster [...], op 22 mei 2009 bij de groepsleidster [...] en op 25 mei 2009 bij groepsleidster [...]. Groepsleiders bellen automatisch de werkmeesters om hen
over de zieken te informeren. Een aantal medepatiënten kan het voorgaande bevestigen.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
a) De inrichting heeft in het belang van handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting in redelijkheid kunnen beslissen om klager af te zonderen in verband met onderzoek naar de mededeling van een medepatiënt dat klager hem had gevraagd tijdens
verlof “iets lekkers” mee te nemen en daarbij door de inrichting aan drugs werd gedacht. De inrichting heeft echter noch in de beklagprocedure noch in de beroepsprocedure de noodzaak onderbouwd om de afzondering tot 5 juni 2009 te laten voortduren.
Klager heeft in zijn klaagschrift gesteld dat de betreffende medepatiënt op 13 mei 2009 aan de staf heeft meegedeeld dat klager hem niet om drugs had gevraagd. Ter zitting heeft klager gesteld dat op 14 mei 2009 door de vondst van telefoons bij
medepatiënten duidelijk is geworden wie bij drugshandel in de inrichting waren betrokken.
Het beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel zal derhalve ongegrond worden verklaard, voor zover dit ziet op de afzondering in de herstelkamer van 8 mei 2009 tot 12 mei 2009 en de aansluitende afzondering op de eigen kamer tot 15 mei 2009. Het beroep
zal gegrond worden verklaard voor zover dit beklagonderdeel de duur van de afzondering van 15 mei tot 5 juni 2009 betreft.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Het hoofd van de inrichting is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt deze vast
op
€ 157,50 (21 dagen x € 7,50).

b) Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Daarbij is in aanmerking genomen dat klager bij de beklagcommissie heeft verklaard dat het geen zin
had om mee te gaan naar de medische dienst en dat deze verklaring in redelijkheid is aan te merken als een weigering om mee te werken aan de desbetreffende urinecontrole.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

c) Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is een beweerde schending van het in artikel 31, tweede lid, Bvt neergelegde recht om - behoudens in geval van toepassing van de artikelen 32, 33 en 34 Bvt - in totaal tenminste vier uren per dag
samen met een of meer verpleegden door te brengen, beklagwaardig.
Klagers verklaring dat zijn recht is geschonden omdat hij op 27 en 28 juni 2009 is afgezonderd in de zin van artikel 34 Bvt is niet aannemelijk te achten. De inrichting heeft immers bij de beklagcommissie verklaard dat in dat weekend klager wel een
programma-aanbod is gedaan, maar dat klager daarvan geen gebruik heeft willen maken. Volgens het Protocol beperking van de bewegingsvrijheid bij de Huisregels van de inrichting is in dat geval geen sprake van afzondering zoals bedoeld in artikel 34
Bvt.
Dit is in overeenstemming met artikel 1, eerste lid, onder z., Bvt, waarin is bepaald dat afzondering insluiting is in afwijking van de in de inrichting geldende regels. Het is vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat insluiting volgens de in
de
inrichting geldende regels daarmee niet is aan te merken als afzondering in de zin van artikel 34 Bvt.
De omstandigheid dat aan klager in de weekenden daarvoor en het weekend daarna wel op de eigen kamer is afgezonderd en geen vier uren bewegingsvrijheid buiten zijn kamer is geboden, kan op zichzelf onvoldoende aan het vorenstaande afdoen.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

d) Vast staat dat klager in zijn klaagschrift heeft aangevoerd dat hij op 14 mei 2009 vanwege stress niet heeft kunnen werken. Volgens de uitspraak van de beklagcommissie heeft klager verder verklaard dat deze periode ongeveer drie weken heeft geduurd.
De inrichting heeft volgens de uitspraak van de beklagcommissie verklaard dat klager wel in de gelegenheid is gesteld te werken, dat hij zich niet heeft ziekgemeld en ervoor heeft gekozen niet te gaan werken. Op basis van deze gegevens heeft de
beklagcommissie in redelijkheid dit beklagonderdeel ongegrond kunnen verklaren op de gronden dat geen sprake is geweest van een ziekmelding door klager en er geen recht op loon bestaat als klager ervoor kiest niet te werken. De omstandigheid dat klager
in beroep stelt dat hij zich wel heeft ziekgemeld kan daaraan niet afdoen, nu dit niet aannemelijk is te achten. Niet valt immers in te zien waarom klager dit niet direct in zijn klaagschrift heeft vermeld dan wel bij de beklagcommissie naar voren
heeft
gebracht op het moment dat het niet-ziekmelden aan de orde was, te minder nu hij heeft gesteld dat hij de data van zijn ziekmeldingen nauwgezet in zijn agenda had vermeld.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdeel a) ongegrond, voor zover dit ziet op de afzondering van 8 mei tot 15 mei 2009 en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdeel a) gegrond voor zover dit ziet op de afzondering van 15 mei tot 5 juni 2009, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in die zin alsnog
gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 157,50.

De beroepscommissie verklaart het beroep op de overige beklagonderdelen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 januari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven