Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2583/TA, 12 januari 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2583/TA

betreft: [klager] datum: 12 januari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 september 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij de FPK Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam, zijn gehoord klagers zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] en [...].
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft opleggen van afdelingsarrest vanaf 26 april 2009 vanwege de vondst van drugs op de afdeling.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beslissing tot het opleggen van afdelingsarrest is slechts in een groepsbespreking meegedeeld, wat volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie niet als horen kan worden aangemerkt. Kennelijk is klager niet individueel gehoord, omdat hij dat
niet wilde. Klager is echter niet op voorhand gehoord, wat niet juist is.
Klager kent de jurisprudentie van de beroepscommissie over het collectief opleggen van afdelingsarrest. Klager heeft ook wel begrip voor de noodzaak van onderzoek om de waarheid boven tafel te krijgen. Hij is echter van mening dat het principieel
onjuist is om patiënten voor andermans daden afdelingsarrest op te leggen. Het strafrecht vormt de basis van de tbs-maatregel. Een van de basisbeginselen van het strafrecht is dat je verantwoordelijk bent voor eigen gedrag, dat het individu een verwijt
kan worden gemaakt. In dit geval is een maatregel opgelegd en is geen sprake van straf, maar genoemd beginsel zou ook moeten gelden in het penitentiaire recht. In ieder geval moet in klagers geval, bij afweging van alle betrokken belangen, een
uitzondering op de bedoelde jurisprudentie worden gemaakt. Klager was immers niet betrokken bij drugshandel in de inrichting. De inrichting heeft dat van meet af aan ook erkend. Klager heeft nu een incident op zijn naam staan, waaraan hij part noch
deel
had. Verder kon hij door het afdelingsarrest niet naar zijn werk en geen therapieblokken volgen. Hij heeft geen intensievere behandeling gehad zoals door de inrichting is gesteld. Hij is vier begeleide verlofmogelijkheden misgelopen. Hierdoor heeft hij
vertraging in zijn resocialisatie opgelopen, waarvoor een tegemoetkoming moet worden gegeven.
Het afdelingsarrest heeft in klagers geval te lang geduurd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is nooit helemaal zeker dat een patiënt helemaal niets met een drugsvondst heeft te maken. Het afdelingsarrest is collectief aan alle patiënten van de afdeling opgelegd. De drugs waren gevonden op een publieke plaats, waar een ieder kon komen. Er
was onderzoek nodig, omdat de patiënten aangaven van niets te weten.
Klager is in de gelegenheid gesteld om individueel te worden gehoord, maar wilde niet individueel gehoord worden.
Achteraf is komen vast te staan welke patiënten bij drugshandel in de inrichting betrokken waren. Nadat op 6 mei 2009 duidelijk was welke patiënten wel en niet verdacht werden, is voor de laatstgenoemde groep het afdelingsarrest opgeheven.

3. De beoordeling
In beroep is aangevoerd dat klager in strijd met de wet niet vóór het opleggen van het collectieve afdelingsarrest individueel is gehoord.
Volgens de schriftelijke mededeling van de beslissing tot het opleggen van afdelingsarrest is de hele groep tijdens de groepsbespreking op 26 april 2009 om 11.10 uur afdelingsarrest aangezegd, omdat niemand de verantwoording voor de opslag van de
gevonden drugs wilde nemen. Vervolgens is klager volgens die schriftelijke mededeling om 12.00 uur in de gelegenheid gesteld om individueel te worden gehoord, maar heeft hij daarvan geen gebruik willen maken. Onder deze omstandigheden is de
beroepscommissie van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat klager in strijd met de wet niet is gehoord.

Hetgeen voorts in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.
Daarbij is in aanmerking genomen dat een inrichting in het belang van de orde en veiligheid de mogelijkheid moet hebben om onderzoek te doen naar de herkomst van in de inrichting aangetroffen drugs en mogelijke drugshandel in de inrichting en, als de
patiënten van een groep of afdeling daarover geen duidelijkheid verschaffen, collectief een maatregel zoals bijvoorbeeld afdelingsarrest moet kunnen opleggen.
De wetgever heeft in het penitentiaire recht bewust gekozen voor een onderscheid tussen het opleggen van een maatregel dan wel een disciplinaire straf (zie Memorie van Toelichting op de artikelen 48 en 49 Bvt (oude nummering: artikelen 47-48 Bvt),
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 445, nr. 3, p. 52/53). Anders dan voor het opleggen van een disciplinaire straf is het voor een orde- of veiligheidsmaatregel, zoals het onderhavige afdelingsarrest, niet vereist dat klager verantwoordelijk kan
worden gehouden voor of concreet verdacht wordt van betrokkenheid bij datgene dat heeft geleid tot de maatregel. Daarom kon het hoofd van de inrichting in redelijkheid beslissen om ook klager afdelingsarrest op te leggen.
Nu het afdelingsarrest van klager is opgeheven zodra duidelijk werd welke patiënten betrokken waren bij de opslag van drugs en mogelijke drugshandel in de inrichting, kan niet worden geoordeeld dat het afdelingsarrest in klagers geval onnodig lang
heeft
geduurd.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 januari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven