nummer: 09/3190/GV
betreft: [klager] datum: 15 december 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 november 2009 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing is ten onrechte genomen door de selectiefunctionaris nu uit de stukken kan worden afgeleid dat eerder verlof is verleend. In welk geval de directeur van de inrichting ex artikel 17, tweede
lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) bevoegd is te beslissen.
Het door de selectiefunctionaris genoemde voorval van februari 2009 kan op grond van artikel 10, eerste lid, van de Regeling tevens leiden tot het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het te verlenen verlof, hetgeen juister voorkomt dan het in het
geheel niet verlenen van verlof.
De onttrekking van december 2004 had in verband met het tijdsverloop niet moeten worden meegewogen bij de beslissing op de verlofaanvraag.
Klager heeft de overtuiging dat de bestreden beslissing is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift dan wel dat bij afweging van alle in aanmerking komende belangen de beslissing als onredelijk en onbillijk dient te
worden aangemerkt. Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager was geselecteerd voor de locatie Westlinge (beperkt beveiligde inrichting, hierna b.b.i.). Hij is daar niet gearriveerd. In februari 2009 heeft hij zich onttrokken aan detentie. Vervolgens is hij als arrestant ingesloten in het huis van bewaring
Torentijd. Hij is geselecteerd voor een b.b.i. zonder regimair verlof. Omdat hij het beperkt beveiligd regime niet aankon, is hij geselecteerd voor de gevangenis De IJssel.
Klager heeft zich in december 2004 eerder onttrokken aan detentie en tijdens die onttrekking een nieuw strafbaar feit gepleegd. Derhalve heeft hij laten zien dat hij met aan hem verleende vrijheden niet goed om kan gaan. Er is geen vertrouwen in een
goed verloop van aan hem te verlenen vrijheden.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De IJssel heeft gelet op klagers eerdere ontvluchtingen weinig vertrouwen in een goed verloop van verlof en negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft een positief advies uitgebracht voor wat betreft het door klager opgegeven verlofadres.
3. De beoordeling
Klager dient lijfsdwang te ondergaan van tweemaal twee jaar in verband met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag.
Voor wat betreft het verweer van de raadsman inhoudende dat, omdat er eerder verlof aan klager is verleend, gelet op het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Regeling, de selectiefunctionaris niet bevoegd zou zijn, overweegt de beroepscommissie
dat in de eerdere uitspraken (02/2690/GV d.d. 12 februari 2003 en 07/3359/GV d.d 14 januari 2008) de beroepscommissie heeft overwogen dat uit de toelichting op artikel 2 van de Regeling blijkt dat de beslissing omtrent een verlofaanvraag zoveel
mogelijk
op inrichtingsniveau genomen dient te worden, maar dat ook in gevallen waarin de directeur bevoegd is om te beslissen de Minister in individuele gevallen de beslissing altijd aan zich kan houden. Uit de formulering van artikel 2, tweede lid, van de
Regeling blijkt ook dat de directeur namens de Minister beslist. Derhalve betreft dit een van de Minister (en thans op grond van de portefeuilleverdeling tussen de huidige Minister en de Staatssecretaris: van de Staatssecretaris) afgeleide
bevoegdheid.
Het bureau selectiefunctionarissen is bij ministeriële beslissing met ingang van 1 januari 2003 aangewezen om namens de Minister beslissingen in het kader van de Regeling te nemen.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing door de bevoegde instantie genomen en dat niet kan worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris onbevoegd zou zijn om een dergelijke beslissing te nemen.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat klager in februari 2009 is geselecteerd
voor een b.b.i. en ervoor heeft gekozen om zich daar niet te melden en zich te onttrekken aan detentie. Klager heeft zich gedurende de huidige detentie eind 2004 al eerder onttrokken aan detentie en tijdens die onttrekking een strafbaar feit gepleegd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden, en met name de recente onttrekking aan detentie, een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan
de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 15 december 2009.
secretaris voorzitter