Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3067/GV en 09/3157/GV, 7 december 2009, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 09/3067/GV en 09/3157/GV

betreft: [klager] datum: 7 december 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. J. Michels, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen op 5 november 2009 en 9 november 2009 genomen beslissingen van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de beroepen en klager, alsmede zijn raadsman, om de beroepen schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De Staatssecretaris heeft klagers verzoeken tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager zijn de beroepen als volgt toegelicht.
De zuster van klager is ernstig ziek. Haar levensverwachting is teruggelopen naar enkele dagen. Zij is opgenomen in het Catherina Ziekenhuis en zal niet meer naar huis gaan. Het gestelde in artikelen 22 en 23 van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting (hierna: de Regeling) vormt geen reden voor de afwijzing van het verzoek. In de Regeling staat geen limitatieve weergave van de gronden van verlof. Klager is niet onherroepelijk veroordeeld. De bestreden beslissing behelst een categorische
uitsluiting van elke gedetineerde die voor een levensdelict is veroordeeld, terwijl in de Regeling geen sprake is van een dergelijke uitsluiting. Dat het maatschappelijk belang wordt geraakt bij het toekennen van verlof is niet duidelijk gemaakt.
Bovendien heeft klager voor zichzelf ook ziekenhuisbezoeken afgelegd. Het advies van het openbaar ministerie is niet gegeven door de officier van justitie.
Inmiddels is klagers zuster overleden en ter aarde besteld. Een verzoek om verlof om afscheid te nemen werd afgewezen. Klager acht het niet denkbeeldig dat zijn vader op korte of middellange termijn ook zal overlijden. Hij wenst nu een meer principieel
oordeel. Thans werd ingestemd met verlof door het ressortparket en door de directeur van de gevangenis Grave. Niet verzocht werd om de rouwplechtigheid bij te wonen, maar om in afzondering afscheid te kunnen nemen. Klager had ingestemd met begeleiding
door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Hij zou de vervoersinstructies volgen en was bereid om zich geboeid, gekapt en voorzien van een broekstok te laten vervoeren. Er was geen reëel vluchtgevaar. De raadsman vraagt zich af of tot de afwijzing
besloten is naar aanleiding van krantenkoppen in sensatiebladen en of de afwijzing moet worden gezien als een additionele straf van klager. Klager wil zijn beroep(en) mondeling toelichten. Tevens wordt verwezen naar jurisprudentie van de Raad.

Namens de Staatssecretaris zijn de bestreden beslissingen als volgt toegelicht.
Uit telefonische informatie van het hoofd van DV&O blijkt dat het afleggen van een ziekenhuisbezoek onder begeleiding vaak tot zeer grote risico’s kan leiden, omdat de gedetineerde in een ziekenhuis niet goed te beveiligen is. Dit heeft onder andere te
maken met het medisch geheim. De mogelijkheid bestond dat klager met zijn zuster alleen in een kamer zou verblijven, terwijl de bewaking buiten blijft staan. Dit gegeven, gecombineerd met het zeer ernstige feit waarvoor klager in eerste aanleg is
veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar en het feit dat klager meerdere malen voortvluchtig is geweest, maakt het risico in deze zaak onacceptabel. Ook kon uit de stukken niet worden opgemaakt dat de betreffende persoon klagers zuster
is.
De overwegingen die hebben geleid tot een afwijzing van het tweede verlofverzoek zijn – kort gezegd – de fictieve einddatum van 1 september 2010, een nieuwe strafzaak waarvoor klager is gedagvaard wegens verdenking van moord c.q. doodslag, twee eerdere
onttrekkingen aan detenties, het feit dat klager geen gehoor heeft gegeven aan twee vonnissen, het feit dat er minimaal contact zou zijn tussen klager en zijn zuster, het ontbreken van een document waaruit de familieband blijkt en het feit dat het
Extra Beveiligd Vervoer moeilijk te realiseren zou zijn op korte termijn waarmee een inbreuk zou worden gemaakt op de veiligheidsvoorschriften. Inhoudelijk wordt verwezen naar de weigeringsgronden in artikel 4, sub a, d en i, en naar artikel 22, eerste
lid sub a en b van de Regeling. Er zijn zorgvuldige beslissingen genomen conform het wettelijk kader.

Op klagers verlofaanvragen zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Grave heeft op humanitaire gronden geadviseerd om verlof te verlenen, maar stelt als bijzondere voorwaarde dat het verlof plaatsvindt onder begeleiding c.q. bewaking van DV&O.
Met betrekking tot het eerste verlofverzoek heeft de medisch adviseur aangegeven dat omgekeerd bezoek op medische gronden is geïndiceerd.
Met betrekking tot het eerste verlofverzoek heeft de advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Bosch afwijzend geadviseerd. Daarbij is aangegeven dat het maatschappelijk belang zwaarder weegt gelet op de aard van het delict. Telefoon- of
internetcontact is een optie. Met betrekking tot het tweede verlofverzoek is aangegeven dat een afscheidsbezoek, mits onder begeleiding, akkoord is. Klager mag zich in geen geval zonder begeleiding buiten de inrichting begeven.

3. De beoordeling
De beroepscommissie zal de beroepen gezamenlijk behandelen omdat zij zich daarvoor lenen. Zij acht zich voldoende ingelicht om op de beroepen te beslissen en wijst het verzoek van klager om de beroepen mondeling toe te lichten af.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar wegens – kort gezegd – doodslag c.q. moord. Hij is thans preventief gehecht en wordt tevens vervolgd voor een ander strafbaar feit.

In verband met de gebeurtenissen in klagers familiesfeer, is verzocht om incidenteel verlof. Artikel 21, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de
gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling staan de situaties beschreven waarbij incidenteel verlof verleend kan worden.

Verlof kan worden toegestaan indien geen sprake is van één van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 van de Regeling. Op basis van de stukken stelt de beroepscommissie vast dat in het geval van klager sprake is van een aantal weigeringsgronden.
Zo heeft klager zich meerdere malen onttrokken aan zijn detentie welke onttrekkingen plaatsvonden na verlofverlening. Klager is na een onttrekking in 2003 drie jaar lang voortvluchtig geweest. Tevens is klager in eerste aanleg veroordeeld tot een
gevangenisstraf van achttien jaar. Weliswaar heeft klager hiertegen hoger beroep ingesteld, de verwachting van een lange detentie is niet ongerechtvaardigd en die zou nog langer kunnen worden, nu klager (wederom) is aangehouden voor verdenking van een
ander misdrijf tegen het leven gericht. Volgens het uittreksel justitiële documentatie komt klager sinds 1990 veelvuldig in aanraking met justitie. De beroepscommissie oordeelt daarom dat de afwijzingen van de verlofverzoeken – bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. Zij zal de beroepen daarom ongegrond verklaren.

De beroepscommissie merkt op dat klager eventueel een nieuw verzoek om incidenteel verlof kan indienen om een bezoek te brengen aan het columbarium. Zij kan thans niet beslissen of aan klager incidenteel verlof dient te worden verleend in het geval
klagers vader komt te overlijden. Op verlofverzoeken wordt per geval op de dan geldende omstandigheden beslist.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen met nummers 09/3067/GV en 09/3157/GV ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 7 december 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven