nummer: 09/2392/GA
betreft: [klager] datum: 30 november 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2009 van de beklagcommissie bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2009, gehouden in de locatie De Marwei, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur van voornoemde locatie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie en het feit dat klager niet in staat werd gesteld zijn standpunten naar voren te brengen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directrice kwam bij klager op cel en zei direct ‘ik ga niet met jou in discussie. Je krijgt drie dagen straf’. Klager was verbaasd en boos. Hij weet dat hij recht heeft om eerst te worden gehoord. Klager had zijn standpunten om zich te verdedigen op
schrift gezet. Klagers mentor was erbij. Artikel 57, eerste lid, van de Pbw is geschonden. Pas nadat was meegedeeld wat de straf was, mocht klager zijn standpunten kenbaar maken.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet verder toegelicht en inhoudelijk verwezen naar het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.
3. De beoordeling
Gezien het verhandelde ter zitting, spitst het beroep zich kennelijk toe op het feit dat klager niet is gehoord voordat de disciplinaire straf is opgelegd. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Pbw stelt de directeur, voordat onder andere beslist
wordt omtrent de oplegging van een disciplinaire straf, een gedetineerde in de gelegenheid om te worden gehoord. Dit betreft de zogenoemde hoorplicht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de directeur bij klager is langs geweest en
de
oplegging van een disciplinaire straf heeft aangekondigd. De beroepscommissie sluit geenszins uit dat de woordkeus van de directeur zodanig was dat klager de aankondiging als feit heeft ervaren. Dat is een ongebruikelijke maar ook onjuiste gang van
zaken. In het algemeen geldt dat een directeur zijn woorden zo dient te kiezen dat voor de gedetineerde klip en klaar is dat sprake is van een voornemen en niet reeds van een beslissing. Zo bezien is in de onderhavige zaak sprake van een ongelukkig
misverstand. Maar uiteindelijk heeft klager wel kunnen reageren op de als zodanig bedoelde aankondiging van de oplegging van een disciplinaire straf en hij heeft dat ook gedaan. Dat volgt onder andere ook uit de schriftelijke mededeling van de
disciplinaire straf. Gezien het vorenstaande is in voldoende mate voldaan aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Pbw. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Coumans en L. Diepenhorst MPA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 30 november 2009.
secretaris voorzitter