Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2340/GA, 30 november 2009, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2340/GA

betreft: [klager] datum: 30 november 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Skála, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2009 van de beklagcommissie bij de gevangenis Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2009, gehouden in de locatie De Marwei te Leeuwarden, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Skála, en [...], directielid van de gevangenis Veenhuizen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel met cameratoezicht.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Namens klager is het woord gevoerd volgens een pleitnota, welke aan deze uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast en herhaald dient te worden beschouwd. Klager heeft gedurende de periode dat hij in Veenhuizen verblijft – anderhalf
jaar – nooit eerder een urinecontrole gehad. Klager mag vanwege zijn gezondheidstoestand niet in een strafcel verblijven. Hij vroeg om een arts, maar er is alleen een verpleegster langs geweest. Klager heeft in Ter Apel kort in een afzonderingscel
verbleven, omdat een arts klager daaruit heeft laten halen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De medische dienst heeft geïnformeerd dat klager geen contra-indicatie heeft om urine te produceren. Daarbij is rekening gehouden met klagers medicatiegebruik. Overigens wordt standaard rekening gehouden met medicatiegebruik en de medische conditie van
een gedetineerde. Er is een termijn van vier uur aangezegd om alsnog urine te produceren. Klager had na vijf uur nog steeds geen urine geproduceerd en toen is een disciplinaire straf opgelegd. De opgelegde straf is proportioneel en wijkt niet af van de
interne richtlijnen die zijn opgesteld in samenwerking met de Commissie van Toezicht. De directeur moet rekening houden met het gelijkheidsbeginsel en er was er geen reden om een andere c.q. lagere straf op te leggen. Klager had gezegd dat hij niet zou
eten en drinken. Daarom is besloten dat cameratoezicht toegepast zou worden. Vervolgens heeft een gedragsdeskundige opdracht gegeven om klager om het uur te wekken. De directeur heeft zorgverantwoordelijkheid. Aan klager is niet eerder vanwege een
urinecontrole een disciplinaire straf opgelegd. Volgens de verpleegkundige was er geen indicatie om een arts te laten komen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 30 van de Pbw kan de directeur een gedetineerde verplichten urine af te staan voor een controle. De uitvoering van een dergelijke controle is nader geregeld in de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de
Regeling). Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die niet direct tot afgifte van urine in staat is, alsnog gedurende vier uur in de gelegenheid gesteld om onder direct visueel toezicht urine af te staan. Nu klager
volgens de medische dienst urine kan produceren en hij dat na vijf uur nog steeds niet had gedaan, kon de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf opleggen aangezien dat als een weigering om mee te werken aan een urinecontrole kon worden
aangemerkt als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Regeling. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat ook bij de toepassing van een standaard straf altijd een individuele afweging gemaakt dient te worden. Echter, in dit geval is geen
sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van de standaard af te wijken.
In artikel 51a van de Pbw is bepaald dat de directeur kan beslissen dat cameratoezicht in de strafcel wordt toegepast indien dit ter bescherming van de gedetineerde noodzakelijk is. Daarover overweegt de beroepscommissie dat op basis van de uitlatingen
van klager – welke klager niet heeft weersproken – het gerechtvaardigd was om cameratoezicht toe te passen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat klager op aanwijzing van de gedragsdeskundige is gewekt. Er is dan ook sprake geweest van intensief
toezicht dat in dit geval gerechtvaardigd was. Deze omstandigheden zijn niet dusdanig van aard dat van marteling kan worden gesproken. Dit oordeel laat onverlet dat de gang van zaken door klager als zeer onaangenaam is ervaren. Het beroep zal ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Coumans en L. Diepenhorst MPA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 30 november 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven