Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2770/GV, 2 november 2009, beroep
Uitspraakdatum:02-11-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2770/GV

betreft: [klager] datum: 2 november 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.A. Holleeder, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 september 2009 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De afwijzing van het verzoek om strafonderbreking is gegrond op het niet blijken van een belang bij strafonderbreking bij verzoeker en de omstandigheid dat de betreffende bakkerij draaiende zou
worden gehouden door zijn zuster. De mede-eigenaar van de bakkerij, klagers broer [...], heeft om dezelfde redenen eveneens een verzoek tot strafonderbreking ingediend. Dat verzoek is eveneens afgewezen. Verzoeker verblijft thans in de eindfase van
zijn
detentie en zal op korte termijn meer vrijheden verkrijgen. De betreffende bakkerij is een familiebedrijf en klager is bekend met de receptuur voor het brood. Hij moet in staat worden geacht de kennis daarvan over te dragen op een neef, teneinde de
bedrijfscontinuiteit te verzekeren. Indien de Staatssecretaris het beroepschrift zorgvuldig zou hebben gelezen, had kunnen worden begrepen dat klagers zuster enkel belast is met de verzorging en dat de bedrijfsvoering geschiedt door zijn reeds bejaarde
moeder. Klager is van mening dat, gelet op die feiten, een andere afweging van de belangen had moeten geschieden. Het aan beide broers weigeren hen in de gelegenheid te stellen hun moeder te steunen en het familiebedrijf in stand te houden, is
onbegrijpelijk en daarom in strijd met het redelijkheidbeginsel. Dat geldt temeer nu het verzoek kennelijk onvoldoende zorgvuldig is gelezen nu er vanuit wordt gegaan dat verzoekers zuster de bakkerij (mede) draaiend houdt terwijl dit niet het geval
is.
Daarom is er tevens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht om een neef in te kunnen werken in de bakkerij van zijn familie. Anders dan door de raadsman wordt gesteld, blijkt niet dat klager mede-eigenaar is van die bakkerij. Klagers broer en zijn moeder zijn eigenaren
van dat bedrijf. Doordat klagers broer thans in detentie verblijft, zou klager de enige zijn die de neef zou kunnen inwerken.

Er is, buiten de naam van klager, geen betrokkenheid aangetoond tussen klager en de genoemde bakkerij. Namens klager wordt aangevoerd dat het onbegrijpelijk zou zijn dat aan beide broers de mogelijkheid wordt geweigerd om hun (bejaarde) moeder te
helpen
het familiebedrijf in stand te houden. Door klagers veroordeling heeft hij zichzelf feitelijk buitenspel gezet ten aanzien van de mogelijkheid om steun aan zijn moeder te verlenen. Klagers zuster houdt zich inderdaad enkel bezig met de bezorging van de
bedrijfsproducten. Niet kan worden ingezien waarom klagers broer, die zichzelf kennelijk in de nesten heeft gewerkt, zou moeten worden vervangen door klager die, net als zijn broer, in detentie verblijft. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk gemaakt
waarom klagers moeder niet in staat zou zijn de bewuste neef in te werken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De Buurtagent van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, wijkteam Spangen-Mathenesse heeft aangegeven dat er geen bezwaar is tegen een verblijf van klager op het opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 juli 2011. Aansluitend dient hij
eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen en 1 dag gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 38, gelezen in verband met artikel 34, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke
aard. Daarbij dient de gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Vastgesteld kan worden dat klager strafonderbreking verzoekt teneinde het voortbestaan van de Vennootschap onder firma (V.O.F.) [...] te verzekeren. Uit het overgelegde uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel Rotterdam komt naar
voren dat het betreffende bedrijf is opgericht op 14 september 2006. Klagers detentie is aangevangen na die datum. Uit dat hiervoor vermelde uittreksel komt voorts naar voren dat klager geen vennoot is bij voornoemde V.O.F. Nu klager geen vennoot is,
is
er in beginsel geen sprake van een zakelijk belang als bedoeld in voornoemd art. 38 van de Regeling. Voor zover is bedoeld dat in dit geval sprake is van een zodanig bijzondere omstandigheid in klagers persoonlijke sfeer, dat niet met een andere vorm
van verlof kan worden volstaan, geldt dat de beroepscommissie dit onvoldoende aannemelijk acht. Het inwerken van een vervanger van klagers broer is, nu een van de echte vennoten actief in het bedrijf werkzaam is, een verantwoordelijkheid van die
actieve
vennoot.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geoordeeld dat er geen sprake is van een geval waarvoor strafonderbreking kan worden verleend. Alleen al om die reden kon de Staatssecretaris besluiten het verzoek om strafonderbreking te weigeren.
Hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht met (gestelde) gebreken ten aanzien van een zorgvuldige voorbereiding van de beslissing en ten aanzien van de redelijkheid van de bestreden beslissing, doet daaraan niet af. Het beroep zal daarom
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 november 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven