nummer: 09/1795/TA
betreft: [klager] datum: 30 oktober 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 april 2009 van de beklagcommissie bij het forensisch psychiatrisch centrum De Rooyse Wissel te Maastricht, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is klager gehoord.
De vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting om zak- en kleedgeld terug te vorderen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Door de inrichting is in een brief van 30 juli 2008 het standpunt ingenomen dat het beloningsysteem verpleegden een onderdeel is van het Besluit zak- en kleedgeld. Dit standpunt is in de gerechtelijke procedures die volgen aangevochten.
De rechtsgang in eerste aanleg kent een lang tijdsverloop. Op 5 augustus 2008 is beklag ingediend en niet eerder dan op 18 mei 2009 is uitspraak gedaan. Deze periode van 41 weken gaat ruim over de in artikel 65 Bvt vermelde termijn van maximaal acht
weken. De beklagcommissie heeft de verlenging van de termijn niet meegedeeld. Het overschrijden van de termijn is geen incident, komt stelselmatig voor en wordt veroorzaakt door te weinig ondersteuning van de beklagcommissie door de rechtbank. De
beklagcommissie heeft haar verontschuldigingen aangeboden, maar dit is onvoldoende om de geschonden rechtsorde te herstellen. Uit de stukken volgt dat het hoofd van de inrichting nauw overleg heeft met de beklagcommissie zonder dat klager op de hoogte
wordt gebracht van dit overleg. Hierdoor ontstaat de schijn van partijdigheid en zijn maatregelen gewenst.
Klager brengt de huisregels en het meest recente behandelplan in het geding. De huisregels zijn niet compleet. De financiële regelingen patiënten die onderdeel vormen van de huisregels, zijn niet aanwezig. De huisregels zijn niet conform de
aanwijzingen
van de Minister van Justitie ingericht. Hoofdstuk 10, beloningsysteem, is een eigen invulling van de inrichting.
Nergens in klagers behandelplan, noch in vorige behandelplannen, is een mededeling te vinden over de geschiktheid voor het verrichten van werkzaamheden dan wel in welk kader werkzaamheden verricht worden, terwijl dit volgens hoofdstuk 18 van de
modelhuisregels wel in het behandelingsplan opgenomen dient te worden.
De inrichting handelt in strijd met de richtlijnen zoals deze door de Minister van Justitie zijn voorgeschreven. Dit is in strijd met artikel 7 Bvt.
Vraag is of de uitsluiting van deelname aan het beloningsysteem op grond van inkomen uit een andere bron rechtmatig is. Drijfveren van klager komen niet voort uit eigen gewin, maar uit loyaliteit ten opzichte van het recht.
Artikel 46, tweede lid, Bvt bepaalt dat een verpleegde voor het verrichten van werkzaamheden anders dan corveetaken recht heeft op een door de Minister van Justitie vast te stellen vergoeding. De huisregels geven geen enkele informatie in deze zaak.
Onduidelijk is hoe de inrichting handelt bij inkomen uit bronnen buiten de inrichtingen. Hoe andere tbs-inrichtingen terzake handelen en hoe met de zorgverzekeraar de lagere kosten van verpleging en behandeling worden verrekend. Verzocht wordt om het
beroep gegrond te verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen, het beslag op de spaartegoeden van klager op te heffen, de inrichting te veroordelen tot een passende vergoeding ten gunste van klager inclusief wettelijke rente en de
inrichting te veroordelen tot het betalen van de proceskosten.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
In artikel 65, eerste lid, Bvt wordt vermeld dat de beklagcommissie binnen een termijn van vier weken uitspraak doet, welke termijn in bijzondere omstandigheden met ten hoogste vier weken kan worden verlengd. Klager heeft op 5 augustus 2008 beklag
ingediend. De beslissing van de beklagcommissie is klager vervolgens op 18 mei 2009, ruim negen maanden na het indienen van het beklag, toegezonden. De beroepscommissie acht het zeer wenselijk dat binnen de in artikel 65 Bvt vermelde termijn wordt
beslist. De wetgever heeft echter geen gevolgen verbonden aan overschrijding van deze termijn.
Overigens heeft de beklagcommissie in de uitspraak toegelicht door welke reden de vertraging is ontstaan en heeft zij klager excuses aangeboden.
Artikel 41 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden bepaalt dat een verpleegde die geen inkomen heeft, zak- en kleedgeld ontvangt.
Uit de Nota van toelichting bij artikel 41 Rvt volgt dat de bedoeling van het zak- en kleedgeld is om inkomensverschillen tussen verpleegden met en zonder een uitkering te nivelleren.
Uit het Besluit zak- en kleedgeld voor ter beschikking gestelden en anderszins verpleegden van 10 oktober 2000 volgt dat het bedrag dat aan zak- en kleedgeld wordt verstrekt een voorschot is, dat, indien alsnog inkomen met terugwerkende kracht wordt
genoten, dient te worden gerestitueerd.
Vanaf 20 maart. 2007 komt klager niet meer in aanmerking voor zak- en kleedgeld omdat hij vanaf die datum weer een WAO-uitkering ontvangt.
In het beklag is door klager gesteld dat hij het eens is met de terugvordering van het vaste deel van het zak- en kleedgeld, maar het niet eens is met de terugvordering van het variabele deel, het zogenaamde beloningsdeel.
Uit de toelichting op de Regeling beloningsysteem verpleegden kan worden opgemaakt dat de wetgever uitgaat van het standpunt dat aan ter beschikking gestelden die worden verpleegd conform de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden geen uitkering
(meer) wordt verstrekt. Voorheen was de hoogte van het zak- en kleedgeld gekoppeld aan het bedrag dat de verpleegde aan uitkering ontving. Bedoeling van de wetgever is geweest om met de invoering van het beloningsysteem verpleegden die geen uitkering
(meer) ontvingen en op grond van het Besluit zak- en kleedgeld van 10 oktober 2000 een lager zak- en kleedgeld ontvingen dan voorheen een financiële stimulans te geven ten behoeve van behandelingsdoeleinden.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Regeling beloningsysteem verpleegden niet ziet op verpleegden die, ondanks de uitdrukkelijke intentie van de wetgever om uitkeringen van ter beschikking gestelden die verpleegd worden
te beëindigen, toch een uitkering ontvangen. Daarbij komt dat klager een veel hoger inkomen ontvangt dan andere verpleegden.
In dit licht gezien, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting om het beloningsdeel van het zak- en kleedgeld terug te vorderen met ingang van de datum dat aan klager met terugwerkende kracht weer een
uitkering
is verleend niet in strijd is met het recht en niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, de heer J.L. Brand en mr. drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 30 oktober 2009
secretaris voorzitter