Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0984/GM, 2 oktober 2009, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/984/GM

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, advocaat te Berlicum, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 april 2009 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 juli 2009, gehouden in de p.i. Amsterdam, is het beroep van klager behandeld. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsvrouw heeft op
30
juli 2009 schriftelijk om aanhouding van de behandeling verzocht.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Klagers raadsvrouw heeft op 11 september 2009 een nadere schriftelijke toelichting gegeven op het beroep. Die nadere schriftelijke toelichting is ter kennisneming aan de inrichtingsarts verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 12 februari 2009, betreft de weigering om klagers rug- en beenklachten adequaat te behandelen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is – zakelijk weergegeven – in beroep het volgende aangevoerd. Klager stelt door de medische dienst stelselmatig te zijn neergezet als simulant. Daardoor zijn de rugklachten van klager maandenlang niet adequaat behandeld. Blijkens
het medisch dossier heeft klager bij binnenkomst in de inrichting (op 19 september 2008) al aangegeven rugklachten te hebben. Pas op 11 februari 2009 is hij verwezen naar het ziekenhuis. Tevoren was er sprake van een conflict met de geneeskundige met
betrekking tot de toename van de medicatie. In het ziekenhuis is een MRI-scan gemaakt en daar is toen een forse hernia geconstateerd. Klager is van mening dat hij nog steeds niet de adequate behandeling krijgt die hij nodig heeft. Hij kan onvoldoende
bewegen omdat hij de meeste tijd van de dag moet doorbrengen in zijn verblijfsruimte. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren, met toekenning van een passende tegemoetkoming.

In de nadere schriftelijke toelichting is namens klager nog het volgende aangevoerd.
De toonzetting van de brieven van de inrichtingsarts wordt door klager als tamelijk veelzeggend ervaren. Die toonzetting is defensief, onprofessioneel en soms respectloos.
Klagers raadsvrouw heeft al vaker aangegeven dat de rol van de medisch adviseur tot ontevredenheid stemt. Dat is ook in deze procedure het geval. Klager is van mening dat de beslissing van de medisch adviseur volledig ten behoeve van de inrichtingsarts
is genomen. Klager heeft zich op 26 september 2008 voor het eerst bij de medische dienst gemeld in verband met zijn rugklachten. Op 16 oktober 2009 wordt door ene Maikel (fysiotherapeut) in het medisch dossier aangegeven: Si-blokkade en laag lumbaal
blokkade. Mobilisaties en oefeningen. 3-6 behandelingen. Hierna volgt maandenlang gesteggel over de behandeling, eventuele medicatie en over de fysiotherapeut. Ook worden klagers klachten in twijfel getrokken als hij meevoetbalt of tafeltennist. Zulks
terwijl hij op advies van de fysiotherapeut vooral veel moet bewegen. Op 9 januari 2009 staat in het medisch dossier vermeld “forse rugklachten met HNP-provocatie++!” Besloten wordt tot een MRI-scan. In het weekeinde van 7 en 8 februari 2009 krijgt
klager een conflict met de verpleegkundige als hij tevergeefs om krukken vraagt. Hij krijgt dan slechts paracetamol verstrekt en hem wordt voor dat conflict een disciplinaire straf opgelegd. Onjuist is de vermelding in het medisch dossier dat klager op
11 februari 2009 de voorkeur zou geven aan ambtelijk bezoek. Klager ondergaat op 11 februari 2009 een MRI-scan waaruit (op 19 februari 2009) naar voren komt dat klager een hernia heeft. De fysiotherapie en verstrekking van paracetamol worden
gecontinueerd en klager wordt verwezen naar een neuroloog. Op 9 maart 2009 bezoekt klager de neuroloog. Volgens klager was de neuroloog reeds toen van mening dat klager geopereerd diende te worden. Op 20 maart 2009 geeft de neuroloog telefonisch te
kennen dat bij ernstig aanhoudende klachten een operatie eventueel bespreekbaar is. Omdat de verhouding tussen klager en de medische dienst steeds stroever wordt en omdat klager kennelijk op 25 maart 2009 ongeveer 20 minuten hard heeft gelopen, heeft
de
arts beslist dat er geen operatie-indicatie zou zijn. Op 6 april 2009 wordt andermaal besloten dat klager, gelet op zijn bewegingspatroon geen operatie-indicatie zou hebben. Klager is van mening dat de arts hierbij tegen de conclusie van de neuroloog
handelt. Op 5 mei 2009 gaat het met klager echt mis. Op 12 mei 2009 vraagt hij om overbrenging naar het ziekenhuis. Dit was volgens de arts toen niet geïndiceerd. Op 13 mei 2009 is klager vervolgens toch overgebracht naar het ziekenhuis in Den Bosch
waarbij in de verwijsbrief wordt gesproken van een forse exacerbatie en een operatie-indicatie. In het ziekenhuis in Den Bosch gaf de neuroloog aan dat klager diende te worden geopereerd door een neurochirurg. Tot klagers ontsteltenis werd hij echter
overgebracht naar het Penitentiair Ziekenhuis (Penziekenhuis), alwaar hij vernam dat de operatie zou worden uitgevoerd door een orthopeed in het Bronovoziekenhuis. Gelet op hetgeen de neuroloog had gezegd, heeft klager geweigerd de operatie te
ondergaan
en is vervolgens vanuit het Penziekenhuis weer overgebracht naar de p.i. Vught. Klager is van mening dat hij, anders dan de inrichtingsarts aanvoert, wel degelijk in een ander ziekenhuis dan het Penziekenhuis kan worden geopereerd indien in het
Penziekenhuis het benodigde specialisme ontbreekt. Klager vindt het onbegrijpelijk dat hij niet door een neurochirurg in Den Bosch of Tilburg had kunnen worden geopereerd, temeer nu de operatie feitelijk niet in het Penziekenhuis maar in het
Bronovo-ziekenhuis zou plaatsvinden. Klager is van mening dat er ten aanzien van klager inconsistent beleid is gevoerd aangaande klagers hernia. Daarnaast is de inrichtingsarts lange tijd ingegaan tegen het advies van de specialist. Klager heeft door
alle incidenten het vertrouwen in de medische dienst van de p.i. Vught verloren en wil door een neurochirurg te worden geopereerd.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt als volgt toegelicht.
Klager is bij de medische dienst bekend als een man met vele gezichten. Hij is gespecialiseerd in ‘bizarre’ contacten, het veelvuldig wegblijven op spreekuren en fysiotherapeutische behandelingen in verband met onwaarschijnlijk veel ambtelijk bezoek
(van zijn moeder) dan wel het gaan sporten. Uit het medisch dossier kan blijken hoe moeizaam het contact is (verwezen wordt naar 19 november 2008). Klager heeft tegenover de arts nooit geklaagd over de behandeling van zijn rugklachten. Toen het
HNP-syndroom (herniaklacht?) ontstond, was hij tevreden met de uitleg en behandeling, te weten gedoseerd bewegen/fysiotherapie en pijnstillers. De indicaties voor een operatieve ingreep zijn hem uitgelegd. Klager is, na binnenkomst op 19 september
2008,
bij het eerste artsencontact op 26 september 2009 voorzien van fysiotherapie, welke therapie door hem infrequent is gevolgd. Op 30 december 2008 wordt voor het eerst melding gemaakt van uitstralingsklachten. Op 9 januari 2009 is hij verwezen voor
MRI-onderzoek, welk onderzoek op 11 februari 2009 heeft plaatsgevonden. Bij dat onderzoek wordt, zoals was verwacht, een hernia geconstateerd (L5-S1). Klager wordt verwezen naar de neuroloog, welke telefonisch adviseert om bij aanhoudende ernstige
klachten een neurochirurg te consulteren. Klager weigert zich intussen te laten behandelen voor zijn PTSS. Klager blijft het, voor wat betreft zijn rug, aardig doen. Hij sport veel, een en ander onder begeleiding van de fysiotherapeut. Op 11 mei 2009
is
er sprake van een forse verergering van de pijn en bewegingsbeperking. Klager wordt opgenomen in het ziekenhuis en op 14 mei 2009 overgeplaatst naar het Penziekenhuis. Daar zou hij op 18 mei 2009 aan zijn hernia worden geopereerd door een ervaren
Orthopedisch Chirurg. Op 15 mei 2009 weigert klager deze behandeling en geeft aan enkel door een neurochirurg te willen worden geopereerd. Ondanks uitleg en advies – ook van de neurochirurg in Den Bosch – blijft hij weigeren, waarna hij wordt
teruggeplaatst naar Vught. Klager weigert de behandeling van zijn handicap terwijl hij voor die behandeling enkel terecht kan in het Penziekenhuis gelet op zijn status van langgestrafte. De medische dienst in Vught rest geen andere optie dan hem
pijnstilling en verzorging te bieden.

3. De beoordeling
Klagers raadsvrouw heeft namens verzoeker om aanhouding van de behandeling verzocht. Als redenen voor dat verzoek zijn aangegeven dat klagers oom, met wie klager een goed contact had, plotseling is overleden, waarvan klager veel verdriet ondervindt.
Daarnaast is klager nog onlangs door medegedetineerde ernstig met de dood bedreigd en zijn de banden van zijn rolstoel lek gestoken. Klager voelt zich daardoor gedwongen bijna de gehele dag in zijn verblijfsruimte te verblijven. Klager acht zich daarom
niet in staat om de zitting bij te wonen. Daarnaast heeft klagers raadsvrouw de zaak – door de hiervoor genoemde incidenten – niet inhoudelijk kunnen voorbereiden met klager.

De beroepscommissie wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep af. De namens klager aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om tot een aanhouding van de behandeling over te gaan. De beroepscommissie heeft de
raadsvrouw in staat gesteld om schriftelijk een nadere toelichting op het beroep te geven. Van die mogelijkheid heeft de raadsvrouw gebruik gemaakt. Gelet daarop acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om het beroep te beoordelen.

De beroepscommissie stelt voorop dat in het onderhavige beroep aan de orde is het medisch handelen door of namens de inrichtingsarts voorafgaand aan het moment van indienen van het bemiddelingsverzoek bij de medisch adviseur. Voorzover in beroep wordt
geklaagd over medisch handelen na dat moment, kan klager niet worden ontvangen in zijn beroep.

In dit kader moet daarom worden beoordeeld of de behandeling van klagers rug- en beenklachten in de periode voorafgaand aan 12 februari 2009 als adequaat moet worden beoordeeld. De beroepscommissie heeft – anders dan uit hetgeen door of namens klager
naar voren is gebracht – geen aanwijzingen aangetroffen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat door of namens de inrichtingsarts onzorgvuldig is gehandeld.

De beroepscommissie is daarom - het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien - van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit ziet op handelen door of namens de inrichtingsarts van de p.i. Vught na 12 februari 2009 en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 oktober 2009

secretaris voorzitter

Naar boven