Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1974/JA, 7 oktober 2009, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1974/JA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.J.B. Wijnholt, namens

[...], geboren op [1992], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2009 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind te Sassenheim,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 augustus 2009, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J.B. Wijnholt, en namens de directeur van Teylingereind, [...].

Klager, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directeur om klager toe te staan zijn strafdossier op zijn kamer te bewaren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Voor een gerechtvaardige inbreuk op een grondrecht is een wet in formele zin vereist. Uit de tekst van artikel 4, derde lid, Bjj blijkt niet dat de wetgever heeft bedoeld dat de directeur aanwijzingen kan geven die in strijd zijn met grondrechten, dan
wel met andere wettelijke bepalingen, zoals artikel 42 Bjj. Het geven van aanwijzingen dient voorts ‘noodzakelijk’ te zijn. Dit aspect, zowel in algemene zin als in dit concrete geval, dient in de beklagprocedure te worden getoetst.
Er is gehandeld in strijd met artikel 42, eerste lid sub i, Bjj en de artikelen 50 en 98, eerste lid, Sv. Hoewel deze artikelen zien op de strafvorderlijke inbeslagneming, is dit hier (analoog) van toepassing. Het is onbegrijpelijk dat de brief van de
raadsvrouw wel en het strafdossier niet onder het briefgeheim valt. De bestreden beslissing is in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 41 in verbinding met artikel 42, eerste lid, onder i, Bjj.
Het niet op kamer mogen hebben van het strafdossier leidt er niet toe dat het door de directeur gewenste effect wordt bereikt. Een jeugdige kan altijd op de groep over zijn strafdossier praten. Voorts moet een jeugdige vrijelijk kunnen praten over zijn
strafzaak met wie hij wil.
Klager heeft gezien dat zijn dossier in een open kast lag in een kamer, waar personeel en jeugdigen overdag binnenlopen. Hiermee is klagers recht op privacy geschonden. Zo heeft een personeelslid een opmerking tegen klager gemaakt over een brief van
klagers vader, die zich in het dossier bevindt. Voorts is het recht op een adequate verdediging geschonden. Klager heeft steeds moeten vragen om het strafdossier te mogen inzien en een aantal malen is inzage geweigerd. Zo wordt een drempel opgeworpen
om
onbeperkt kennis te kunnen nemen van de stukken. Klager kon steeds maar voor korte tijd zijn dossier inzien.
Klager heeft verklaard dat het voorhanden hebben van zijn strafdossier bij hem niet tot piekeren leidt. Volgens klager hebben sommige jeugdigen wel het strafdossier op hun kamer en dat is de reden dat hij dat ook wilde.
De door de inrichting genoemde uitspraak van de beroepscommissie van 8 mei 2002, 01/2249/TA, is hier niet van toepassing.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 4, derde lid, Bjj is de directeur bevoegd aanwijzingen te geven. In artikel 9 van het Instellingsdocument IX, Dossier en inzage, is bepaald dat een strafdossier of delen daarvan niet op de kamer van de jeugdige worden bewaard. Op
grond van artikel 1, sub a, valt ook het strafdossier onder dit reglement. Een strafdossier bevat een grote hoeveelheid persoonlijke gegevens van verdachte(n), getuigen en slachtoffers. Het is niet wenselijk dat jeugdigen daar vrijelijk met andere
jeugdigen over kunnen communiceren. Er is een verschil tussen het geven van mondelinge informatie dan wel het laten zien van schriftelijke stukken.
Het permanent onder zich hebben van het strafdossier kan de gemoedstoestand van de jeugdige beïnvloeden. I.c. heeft de gedragswetenschapper aangegeven dat het bestuderen van het strafdossier leidde tot piekeren. Voorkomen wordt dat (originele) stukken
kwijtraken. Verwezen naar een uitspraak van de beroepscommissie van 8 mei 2002, 01/2249/TA.
Van schending van de artikelen 50 jo 98 Sv, 41 jo 42 Bjj en artikel 8 EVRM is geen sprake.
Normaal worden de strafdossiers bewaard op de administratie van de inrichting. Omdat klager heel vaak zijn dossier wilde bestuderen werd zijn strafdossier op het kantoor van de groepsleiding bewaard in een gesloten map in een kast die op slot kan.
Jeugdigen mogen niet in dit kantoor komen. ’S Avonds gaat de kast op slot en kan klager zijn dossier niet meer inzien. Indien zich een incident voordoet in de inrichting gaan automatisch de deuren van het kantoor dicht.
Bestreden wordt dat klager regelmatig geweigerd is het strafdossier in te zien. Zodra zijn inzage recht werd geschonden had klager in gesprek moeten gaan met de teamleider van zijn groep of een klacht bij de beklagcommissie moeten indienen. Dan had dit
direct nagegaan kunnen worden.
Mevrouw [...], gedragswetenschapper, heeft zich door klagers raadsvrouw laten overrompelen en daardoor een toezegging gedaan. Diezelfde middag zijn klager en zijn raadsvrouw van de beslissing van de directeur op de hoogte gesteld.
Als een jeugdige toch een strafdossier op kamer heeft, dan is dat stiekem gebeurd.
Naar aanleiding van de zitting van de beklagcommissie is er een nota naar de sectormanagers gezonden. Daarin wordt voorgesteld om de strafdossiers in de kluisjes op de diverse groepen te bewaren. De jeugdige kan de sleutel van zijn kluisje vragen bij
de
groepsleiding.

3. De beoordeling
Artikel 63 Bjj bepaalt dat de directeur ervoor zorg draagt dat voor iedere jeugdige een dossier wordt samengesteld ten behoeve van de opvang of de behandeling van de jeugdige. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn in de artikelen 66 tot en met
71 van de Rjj nadere regels over een aantal onderwerpen betreffende het dossier vastgelegd.
De directeur van Teylingereind heeft conform zijn bevoegdheid om de jeugdigen aanwijzingen te geven, neergelegd in artikel 4, derde lid Bjj, een Instellingsdocument IX, Dossier en inzage (hierna: Instellingsdocument IX) opgesteld.
In artikel 1, eerste lid van het Instellingsdocument IX is bepaald dat de directeur zorg draagt dat voor de opvang en behandeling van de jeugdige een dossier wordt aangelegd. In de daarop volgende artikelen wordt aangegeven welke gegevens in dit
dossier
worden opgenomen.
De gegevens die worden verzameld in de strafvorderlijke fase vormen het strafdossier. Dit is een wezenlijk ander dossier dan het dossier waar bovengenoemde regelgeving op ziet en dat door een j.j.i over een jeugdige wordt samengesteld.
De beroepscommissie is van oordeel dat het Instellingsdocument IX derhalve niet van toepassing is op het bezit en de inzage van een strafdossier.

De directeur van Teylingereind heeft aangegeven dat aan de beslissing om een strafdossier niet op kamer te mogen hebben zowel pedagogische argumenten als orde- en veiligheidsargumenten in de inrichting, ten grondslag liggen.
Op grond van artikel 50, tweede lid, Bjj kan de directeur de jeugdige toestemming geven hem toebehorende voorwerpen bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met onder meer de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de
geestelijke of de lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige en de uitvoering van het verblijfs- of behandelplan. Namens klager wordt bestreden dat het bezit van zijn strafdossier op kamer tot piekeren zou leiden.
Een preventief gehechte jeugdige heeft belang bij een goede voorbereiding op zijn strafzaak en hij dient voorafgaand aan de strafzitting in beginsel de beschikking te hebben over zijn strafdossier, zonder dat dit in plaats of tijd wordt beperkt.
Gezien het voorgaande acht de beroepscommissie de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk en zal zij het beroep gegrond verklaren.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager vanwege de gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, drs. B. van Dekken en ing. M.J. Mulders, leden, bijgestaan door mr.S.A.H. de Bruin, secretaris, op 7 oktober 2009

secretaris voorzitter

Naar boven