Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1319/GA, 6 oktober 2009, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1319/GA

betreft: [klager] datum: 6 oktober 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.P. van Dijk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 april 2009 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 augustus 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Rijnmond te Rotterdam, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. C.P. van Dijk en [...], unit-directeur bij voornoemde locatie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:
a. een ordemaatregel van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel ingaande op 09-03-09 om 23.45 uur en geëindigd op 11-03-09, 16.30 uur;
b. cameraobservatie en een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel alleen gedurende de nachtelijke uren, ingaande op 11-03-09, 16.30 uur en geëindigd op 12-03-09, 16.30 uur;
c. een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten en een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel gedurende de nachtelijke uren ingaande op 12-03-09 om 16.30 uur en geëindigd op 23-03-09 om 16.30 uur.

De beklagcommissie heeft het beklag op genoemde onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van een uitspraak die klager heeft gedaan tegenover de dominee ‘stel dat ik van plan zou zijn vanuit de inrichting iemand iets aan te doen.’ heeft de dominee met de psycholoog gesproken en heeft de psycholoog zonder klager te spreken
een
rapport opgesteld en de directeur geïnformeerd. Klager heeft dezelfde dag de dominee een brief geschreven dat er niets aan de hand was. De directeur heeft contact opgenomen met de politie en gemeld dat klager medegedetineerden gevraagd zou hebben om
zijn partner iets aan te doen. Celinspectie heeft plaatsgevonden en stukken zijn inbeslag genomen en een groot deel is overgedragen aan de politie.
Alle stukken zijn inmiddels teruggegeven en er is geen nader onderzoek ingesteld naar de beweerdelijke bedreiging. De ordemaatregelen hadden opgeheven moeten worden op het moment dat duidelijk was dat de vermeende dreiging geen reële dreiging betrof.
De
psycholoog heeft niet zelf een oordeel gevormd over klagers gemoedstoestand en of de geuite dreiging reëel was. De directeur had moeten nagaan of de psycholoog de informatie uit de eerste hand had. De directeur heeft ter beklagzitting gesteld dat hij
ook met medegedetineerden heeft gesproken. Dit wordt door een medegedetineerde betwist. Als getuige wordt een medegedetineerde door klager opgegeven. Door de directeur is niet aangegeven dat medegedetineerden zouden hebben bevestigd dat klager hen
heeft
benaderd om zijn vriendin te bedreigen of iets aan te doen. Vrijwel klagers gehele administratie is overhandigd aan de politie met uitzondering van correspondentie tussen hem en zijn vriendin en zijn agenda. T.a.v. de dreiging kan de correspondentie
relevant zijn. De directeur heeft verzuimd om voldoende onderzoek te laten verrichten. Klager lijdt aan claustrofobie. Verblijf in een afzonderingscel valt hem erg zwaar.
De directeur had voortvarender te wek moeten gaan. Op 12 maart 2009 had de maatregel en de omzetting daarvan stopgezet moeten worden.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Medegedetineerden gaven zelf signalen af dat klager zich schuldig maakte aan ronselpraktijken. De medegedetineerden hebben dat tegenover personeel verklaard. Het personeel heeft de unit-directeur geïnformeerd. Op basis van al de aangedragen informatie
heeft de unit-directeur een beslissing moeten nemen en daarbij rekening houdend met het gegeven dat klager claustrofobisch is. Dat is de reden geweest cameraobservatie toe te passen.
Ook is er een gesprek geweest met de psycholoog en de geestelijk verzorger. Ook zij hebben, na van hun geheimhoudingsplicht te zijn afgestapt, de informatie gemeld aan de locatie directeur. De uitlatingen hielden in dat klager boos en teleurgesteld was
over zijn ex-partner en het stopzetten van de financiën. Klager heeft medegedetineerden benaderd zijn ex-partner iets aan te doen, waarbij alles geoorloofd was behalve haar te doden.
Omdat ook het Grip bij het onderzoek betrokken was, heeft het onderzoek langer geduurd. Overigens werden klager in de strafcel wel bepaalde dingen toegestaan die niet gebruikelijk zijn.
Enkele dagen na 12 maart 2009 heeft de unit-directeur de informatie van de politie mondeling van een beveiligingsbeambte vernomen. De Officier van Justitie heeft de zaak in behandeling genomen.

3. De beoordeling
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de directeur op enig moment uit meerdere bronnen informatie kreeg inhoudende dat klager medegedetineerden benaderde teneinde hen te bewegen zijn ex-partner buiten
de inrichting iets aan te doen. Gelet op de strekking van de dreigementen richting zijn ex-partner heeft de directie niets anders kunnen doen dan klager de opgelegde maatregel op te leggen. Op de directeur rust, gelet op de aard en de ernst van de
melding, vervolgens de plicht nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van de melding. De directeur is hierbij zorgvuldig te werk gegaan. Op 12 maart 2009 heeft de politie in een proces-verbaal aangegeven dat geen sprake was van een reële
dreiging ten aanzien van klagers ex-partner. Ter zitting heeft de unit-directeur aangegeven dat deze informatie haar pas enkele dagen later, de beroepscommissie stelt de datum -nu deze niet nader gepreciseerd kon worden- op 16 maart 2009, bereikt
heeft.
Op dat moment lag het naar het oordeel van de beroepscommissie voor de hand dat de directeur onverwijld tot opheffing van de maatregel behoorde over te gaan, zulks mede gelet op het ingrijpende karakter van de maatregel.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard voor zover de maatregel langer heeft geduurd dan 16 maart 2009. Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover de ordemaatregel langer heeft geduurd dan 16 maart 2009, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag dienaangaande alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 6 oktober 2009

secretaris voorzitter

Naar boven