Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1222/GM, 3 september 2009, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1222/GM

betreft: [klager] datum: 3 september 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Noord-Brabant Noord te Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 april van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 juli 2009, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Noord-Brabant Noord heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 20 februari 2009, betreft het onzorgvuldig behandelen van klagers huidaandoening.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Klager heeft al langere tijd last van een huidaandoening. Klager was daarvoor eerder onder behandeling van de dermatoloog in het Universitair Medisch Centrum Groningen en een dermatoloog in het streekziekenhuis in Assen. Toen klager in verband met
verergerde klachten op 12 februari 2009 bij de verpleegkundige in Grave kwam, wilde die verpleegkundige niet naar klagers verhaal luisteren. Voor de huidaandoening is hem een prednisonkuur voorgeschreven. Klager wist dat het (tijdelijk) verhogen van de
voorgeschreven dosis vaak helpt om klachten te verminderen. Omdat de voorgeschreven kuur niet aansloeg, wilde klager bij de arts om een verhoging van de dosis prednison vragen. Omdat hij ervaring had met dit probleem, heeft hij direct verzocht om met
de
arts te mogen spreken. Klager probeerde toen, op 12 februari 2009, de uitslag aan zijn hand te laten zien aan de verpleegkundige. De verpleegkundige wendde echter direct zijn gezicht af en wilde niet kijken. Klager heeft toen meteen aangegeven een
klacht te zullen indienen. Klager heeft vervolgens een klachtenbrief geschreven. Klager is op 13 februari 2009 weer naar de medische dienst gegaan met het verzoek de arts te mogen spreken. Dat werd hem opnieuw niet toegestaan. Uiteindelijk is op 16
februari 2009 de dosering verhoogd naar 50 mg per dag.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager stelt dat de medische dienst hem niet heeft willen helpen. Dit wordt door de inrichtingsarts bestreden. Aan klager is een prednisonkuur voorgeschreven, er is een bloedonderzoek aangevraagd en hij is verwezen naar een dermatoloog. Anders dan
klager stelt, was een onmiddellijk ingrijpen niet nodig. Klager heeft zich bij het eerste contact
– op 12 februari 2009 – met een verpleegkundige erg dwingend opgesteld. Daarbij dreigde hij direct met het instellen van beklag. De verpleegkundige heeft toen de laesies van klagers hand beoordeeld en geoordeeld dat het verantwoord was, mede gelet op
het feit dat klager inmiddels zes van de tien dagen van de prednisonkuur erop had zitten, te wachten tot de kuur afgerond was. Klager is vervolgens – door tussenkomst van een andere verpleegkundige – op 16 februari 2009 door de arts gezien.

3. De beoordeling
Uit het medisch dossier komt naar voren dat klager al langere tijd leed aan een huidziekte, erythema multiforme, en dat dit bij binnenkomst bij de medische dienst ook bekend was. Vastgesteld kan worden dat klager op 12 februari 2009 in verband met een
verergering van de symptomen van die ziekte bij de medische dienst is geweest met het verzoek de arts te mogen spreken. Aannemelijk is dat klager daarbij heeft aangegeven dat hij de arts wenste te spreken in verband met een (tijdelijke) ophoging van de
aan hem verstrekte hoeveelheid prednison. Voorts kan worden vastgesteld dat verzoeker pas op 16 februari 2009 de arts heeft gesproken en dat hem toen (tijdelijk) een verhoogde dosis prednison is voorgeschreven. Naar het oordeel van de beroepscommissie
had het in een geval als dit, daarbij in aanmerking genomen de aard van klagers aandoening en de omstandigheid dat dit bij de medische dienst bekend was, voor de hand gelegen dat klager op 12 februari 2009 dan wel op 13 februari 2009 de arts had kunnen
spreken. Klager laten wachten tot 16 februari 2009 moet onder de eerder geschetste omstandigheden als onvoldoende zorgvuldig worden aangemerkt. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het
handelen
door of namens de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve grond worden verklaard.

De beroepscommissie acht in dit geval termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Noord-Brabant Noord toekomende tegemoetkoming op € 10,-.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 september 2009

secretaris voorzitter

Naar boven