Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0364/GA, 13 juli 2009, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/364/GA

betreft: [klager] datum: 13 juli 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.K. Bhadai, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 februari 2009 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 mei 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], afdelingshoofd in voormeld detentiecentrum.
Klagers raadsman, mr. H. Üzümcü, heeft telefonisch laten weten dat hij vertraagd was om klager tijdens de zitting bij te staan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens het weigeren een opdracht uit te voeren van een personeelslid en het spuwen richting dat personeelslid.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had bij aankomst op cel zijn spullen uitgepakt, waarna hij moest wachten omdat hij misschien in een andere cel werd geplaatst. Er was namelijk iemand uit Koerdistan die een landgenoot als celgenoot wilde. Klager moest bij een Libanees op cel. Er
is helemaal geen sprake van een ruzie om een bovenbed. De piw-ers wilden geen rapport aanzeggen, maar klager heeft toch een straf opgelegd gekregen. Klager heeft de opgelegde straf drie dagen te lang moeten ondergaan.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Inhoudelijk wordt verwezen naar de rapportages en de aanvullende verklaring. Het afdelingshoofd heeft aan klager een disciplinaire straf opgelegd. Daartoe is hij gemachtigd door middel van een aanwijzing.

3. De beoordeling
Vast staat dat de bestreden disciplinaire straf is opgelegd door een afdelingshoofd en dat dit afdelingshoofd is aangewezen als vervanger van de directeur bij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw. Artikel
5,
vierde lid, van de Pbw bepaalt – voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang – “dat aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent: (...) h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51, en de toepassing van de
artikelen 52, eerste en tweede lid, en 53, derde en vierde lid.” De beroepscommissie heeft eerder, te weten in (onder meer) haar uitspraken met de kenmerken 08/2175/GA en 08/2212/GA (beide van 25 februari 2009) overwogen: “Uit de stukken en het
verhandelde ter zitting is gebleken dat de disciplinaire straf is opgelegd door het afdelingshoofd [...], die bij ministeriële beschikking van 24 april 2008 is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de
Pbw. Dit betreft een aantal met name genoemde bevoegdheden, waaronder de oplegging van een disciplinaire straf. Dit betekent dat de meest voorkomende bevoegdheden, namelijk de oplegging van een disciplinaire straf en het nemen van ordemaatregelen,
worden overgedragen aan een afdelingshoofd. De beroepscommissie is van oordeel dat een beperkte aanwijzing van een afdelingshoofd als plaatsvervangend directeur met uitsluitend de bedoeling het opleggen van een disciplinaire straf en het nemen van
bepaalde ordemaatregelen mogelijk te maken niet strookt met de bedoeling van de wet, meer in het bijzonder de artikelen 3 en 5 van de Pbw en de Memorie van toelichting op de Pbw. Nu een deugdelijke grondslag aan de disciplinaire straf is komen te
ontvallen, moet de opgelegde straf nietig worden verklaard.”
Een en ander leidt ertoe dat de onderhavige disciplinaire straf is opgelegd in strijd met een wettelijk voorschrift en om die reden nietig is. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient op formele gronden
gegrond te worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komt de beroepscommissie niet toe. De beroepscommissie zal aan klager een passende tegemoetkoming toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op formele gronden gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 13 juli 2009

secretaris voorzitter

Naar boven