nummer: 09/1599/GV
betreft: [klager] datum: 7 juli 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Boksem, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 10 juni 2009 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is directeur van een detacheringsbedrijf. Door zijn detentie is de bedrijfsvoering feitelijk stil komen te liggen. Dit heeft grote consequenties voor het bedrijf. Op korte termijn moeten
belangrijke zakelijke beslissingen worden genomen, die er waarschijnlijk op neerkomen dat de onderneming wordt beëindigd. De Staatssecretaris gaat voorbij aan het feit dat na klagers detentie in de b.b.i. Maashegge een wezenlijk andere situatie is
ontstaan. Klagers aanwezigheid is noodzakelijk. Sinds eind april vernam klager dat vijf van de zes opdrachten worden beëindigd. Nieuwe opdrachten zijn, zeker zonder directeur, nauwelijks te krijgen. Verder is het verzoek aan de belastingdienst tot
uitstel van betaling van € 45.000,= afgewezen.
De echtgenote van klager is zowel zakelijk als privé niet meer bij machte om alles in goede banen te leiden en ondervindt zelfs psychische klachten tengevolge van de druk waaronder zij is komen te staan. De zorg voor de kinderen, het regelen van nieuwe
woonruimte en het waarnemen van de zakelijke belangen vergt veel van haar. Klager verzoekt dringend strafonderbreking toe te staan voor een korte periode van twee of drie weken.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager was op de hoogte dat hij nog een detentie had te ondergaan en had ter voorbereiding hierop zaken kunnen en moeten regelen met betrekking tot zijn bedrijfsvoering. Klager
verblijft sinds 14 april 2009 in detentie. De in beroep genoemde gevolgen van de huidige economische crisis hadden mogelijk ook voor detentie kunnen worden voorzien. De ‘crisis’ is net na zijn detentie ontstaan. De Staatsssecretaris meent dat
onvoldoende is aangetoond dat alleen klager de zaken kan regelen rondom huisvesting en dergelijke. Klager kan in de inrichting zakenbezoek regelen naast zijn reguliere bezoek. Dat de bedrijfsvoering stil is komen te liggen als gevolg van de detentie
van
klager had kunnen worden voorzien. Strafonderbreking kan niet gebruikt worden voor het werven van nieuwe opdrachten om klagers bedrijf draaiende te houden. Klager had hierin kunnen voorzien door voor zijn detentie een zaakwaarnemer aan te stellen. De
Staatssecretaris kan niet zoveel met het rapport van de forensisch maatschappelijk werker.
Ten aanzien van klagers verlofaanvraag heeft de directeur van de p.i. Tilburg positief geadviseerd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek, wegens een zedendelict. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 december 2009.
Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat
niet
kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38, eerste en tweede lid, van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te
tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
De beroepscommissie is van oordeel, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat voor de te nemen zakelijke beslissingen voor klagers bedrijf zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. De beroepscommissie betrekt hierbij de omstandigheid dat klager
wist dat hij een gevangenisstraf diende uit te zitten en kennelijk geen zaakwaarneming heeft geregeld. Door geen voorbereidingen te treffen voor zijn vervanging tijdens detentie, heeft klager zichzelf in deze voor hem vervelende situatie gebracht en
kan
niet meer gesproken worden van een dringende omstandigheid van zakelijke aard. Bovendien komt uit het inrichtingsadvies van 10 juni 2009 naar voren dat klager de situatie voor zichzelf verder heeft verslechterd, doordat na een eerste regimair verlof
van
8 tot 11 mei 2009 hij positief heeft gescoord op het gebruik van cocaïne. Om die reden is hij overgeplaatst naar een inrichting waar geen regimair verlof meer mogelijk is. De te verrichten handelingen in de privésfeer vallen in beginsel buiten de
reikwijdte van voormeld artikel 38 van de Regeling. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 7 juli 2009
secretaris voorzitter