Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1099/GA, 27 juli 2009, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1099/GA

betreft: [klager] datum: 27 juli 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.M. Breukink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 februari 2009 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juli 2009, gehouden in de locatie De Berg van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. [...] en [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel wegens het vertellen van verhalen die niet op waarheid berusten en daarmee tegen elkaar uitspelen van personeel en gedetineerden. De beklagcommissie heeft het beklag
ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager zou volgens de directeur leugens hebben verspreid. Klager zou hebben gezegd dat bepaalde gedetineerden zouden worden overgeplaatst en dat klager dat van een met naam genoemde arbeidsmedewerker zou hebben gehoord. Klager heeft inderdaad tegen één
van de betreffende medegedetineerden gezegd dat hij van andere gedetineerden had gehoord dat die persoon zou worden overgeplaatst. De reden zou zijn dat er sprake was van onenigheid tussen twee gedetineerden. Klager heeft dat verhaal gehoord tijdens de
arbeid. Klager heeft het niet rechtstreeks van de arbeidsmedewerker gehoord. Klager wist dat die twee gedetineerden onenigheid hadden. Klager vindt niet dat hij door zijn opmerking tegen die gedetineerde olie op het vuur heeft gegooid. In ieder geval
was de straf mede gelet op de uitsluiting van de arbeid voor de duur van twee weken te zwaar.
Voorts wordt verwezen naar het beroepschrift. De termijn van behandeling door de beklagcommissie is veel te lang geweest. Klagers verhaal was overigens waar. De betreffende personen zijn inderdaad later overgeplaatst. Klager heeft niets gedaan waardoor
de situatie later zou kunnen escaleren. Klager vindt dan ook dat hem ten onrechte een disciplinaire straf is opgelegd. Klager is van mening dat hij te zwaar is gestraft. Met name de combinatie van de afzonderingsstraf met de uitsluiting van de arbeid
voor twee weken is te veel. Hij verzoekt de beroepscommissie het beroep gegrond te verklaren en hem een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Omdat klager een medegedetineerde vertelde dat hij van een met naam genoemde arbeidsmedewerker had gehoord dat die medegedetineerde zou worden overgeplaatst is bij de arbeidsmedewerker navraag gedaan. De arbeidsmedewerker gaf te kennen dat hij niet de
bron van het verhaal was. Daarmee geconfronteerd ontkent klager eerder gezegd te hebben het verhaal over de overplaatsing (rechtstreeks) vernomen te hebben van de arbeidsmedewerker. De mogelijke overplaatsing van de medegedetineerde lag zeer gevoelig
nu
er sprake was een voorgenomen liquidatie. Het is niet uit te sluiten dat klager door een arbeidsmedewerker als bron te noemen deze in een uiterst lastig parket brengt waardoor die medewerker zich niet meer veilig voelt. Het draaien met een verhaal en
het in een lastige positie brengen van een arbeidsmedewerker zijn hier dus de goede redenen om een disciplinaire straf op te leggen. Op de achtergrond speelt eveneens dat klager al eerder verslagen waren aangezegd en dat er meldingen over zijn gedrag
waren.

3. De beoordeling
Door en namens klager is aangevoerd dat de beklagcommissie het beklag niet binnen de in artikel 67, van de Pbw, vermelde termijn heeft afgedaan en dat het beklag om die reden gegrond zou moeten worden verklaard.
Klager heeft op 11 juli 2008 beklag heeft gedaan. Op 23 juli 2008 is hem door de secretaris van de beklagcommissie bericht dat hij zijn klacht eerst diende te bespreken met het afdelingshoofd. Op 29 juli 2008 heeft de raadsvrouw van klager de
beklagcommissie bericht dat de klacht reeds met de directeur is besproken en dat klager zijn beklag wenst voor te zetten. Vervolgens rappelleert klager op 1 september 2008 bij de beklagcommissie omtrent de voortgang van de afhandeling van zijn beklag.
De inlichtingen van de directie aan de beklagcommissie dateren van 4 september 2008. Op 26 november 2008 wordt klager vervolgens rogatoir gehoord. De beklagcommissie behandelt de zaak op 26 februari 2009 en beslist op diezelfde dag. De beslissing wordt
op 20 april 2009 aan klager gezonden. Vastgesteld kan worden dat de beklagcommissie de in artikel 67, eerste lid, van de Pbw, vermelde termijn ruim heeft overschreden. De omstandigheid dat klager rogatoir diende te worden gehoord verklaart de ruime
termijnoverschrijding onvoldoende. Geconstateerd kan worden dat de aanvankelijke verwijzing door de secretaris van de beklagcommissie eveneens – zij het in beperkte mate – debet is aan het aanzienlijke tijdsverloop tussen het doen van beklag en de
verzending van de beslissing aan klager. De beroepscommissie hecht eraan op te merken dat door een dergelijke verwijzing de afdoening van klachten niet mag worden opgehouden, zeker niet als spoedig duidelijk is dat klager zijn beklag wenst voort te
zetten.
Nu de wetgever aan de overschrijding van de wettelijke termijn geen sanctie heeft verbonden, volstaat de beroepscommissie met de constatering dat het tijdsverloop in de onderhavige zaak onwenselijk is. Er is geen wettelijk aanknopingspunt om het beklag
reeds om die reden gegrond te verklaren.

Aannemelijk is dat klager aanvankelijk als bron van zijn verhaal over de overplaatsing van een medegedetineerde een met naam genoemde arbeidsmedewerker heeft aangeduid en wel om de volgende redenen. In het opgemaakte verslag van RH is gerelateerd dat
klager de naam van de arbeidsmedewerker tegenover de medegedetineerde heeft genoemd. Daar komt bij dat als die naam niet genoemd is er geen aanleiding was om, zoals in het verslag van WJ WI is gerelateerd, navraag te doen bij die arbeidsmedewerker. De
door klager in de beklagprocedure overgelegde verklaring van medegedetineerde MB als getuige maakt dit niet anders, omdat deze medegedetineerde alleen verklaart over hetgeen hijzelf in bijzijn van een derde van de arbeidsmedewerker heeft gehoord en
niet
over de wijze waarop het verhaal bij klager is terecht gekomen. Gelet op de latere ontkenning van klager van het noemen van de naam van de arbeidsmedewerker, de omstandigheid dat het noemen van een naam zonder noodzaak op zijn minst een personeelslid
in
een onjuist daglicht kan stellen en de aan klager bekende context van een mogelijke overplaatsing (conflict tussen gedetineerden en/of een liquidatieverhaal) kon de directeur het gedrag van klager aanmerken als in strijd met de orde en rust in de
inrichting.
De door en namens klager ingenomen stelling dat de straf aanzienlijk te zwaar is wanneer in aanmerking wordt genomen dat klager veertien dagen is uitgesloten van de arbeid treft doel. Een uitsluiting van de arbeid lag voor de hand nu hier een
arbeidsmedewerker in het spel was en klager heeft overigens over die uitsluiting niet geklaagd. Mede in het licht van artikel 51, derde lid, van de Pbw had echter volstaan dienen te worden met die arbeidsuitsluiting.

De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dat beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. J.I.W.M. Bartelds, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 juli 2009

secretaris voorzitter

Naar boven