Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0711/GA, 27 juli 2009, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/711/GA

betreft: [klager] datum: 27 juli 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G. Jairam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 maart 2009 van de beklagcommissie bij detentieboot Zuid-Holland, locatie Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juli 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord [...], afdelingshoofd bij de detentieboot Zuid-Holland, locatie Dordrecht.

Klager die inmiddels is uitgezet en mr. G. Jairam zijn niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel en
b. klager zijn koppelboeien omgedaan; hij is met geweld naar de grond geduwd, geslagen door bewaarders en geïnjecteerd.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
De beklagcommissie is ten onrechte niet ingegaan op de klacht van 30 oktober 2008 over onder andere de boeien.
De mate van geweld dient binnen redelijke grenzen te blijven. Klager is van mening dat deze grenzen zijn overschreden.
De beklagcommissie heeft ten onrechte geen onderzoek c.q. navraag gedaan waarmee klager tijdens de mishandeling geïnjecteerd is. Hierdoor is klager onwel geworden.

Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
Als gedetineerden op transport gaan, zijn zij in verband met de veiligheid verplicht om koppelboeien en een broekstok te dragen. Om misverstanden te voorkomen, wordt dit op een eerder tijdstip al met de gedetineerde besproken en door deze een
verklaring
ondertekend, waarin dit beschreven staat. Klager heeft een dergelijke verklaring getekend en was op de hoogte. Bij de medische dienst is navraag gedaan of er een medische reden was waarom klager geen koppelboeien zou verdragen. Dit was niet het geval.
Na afloop van het transport weigerde klager om de koppelboeien af te doen. Hem is meermalen gevraagd om medewerking te verlenen om de boeien los te maken. Klager bleef volharden in zijn weigering en verzette zich. Hem is uitgelegd dat de boeien onder
dwang zouden worden afgedaan, indien hij niet zou meewerken. Er is geen sprake geweest van mishandeling. Klager heeft alle kansen gehad om medewerking te verlenen.
Klager is absoluut niet geïnjecteerd. Voor de zekerheid is navraag gedaan bij de medische dienst. Ook zij hebben aangegeven geen injectie te hebben toegediend. Er is in de inrichting nog nooit dwangmedicatie toegediend.
De disciplinaire straf is opgelegd in verband met klagers gedrag tijdens transport en in de inrichting. De directeur blijft verantwoordelijk gedurende het transport van DV & O, dat geschiedt in opdracht van de directeur. Ook de handelingen van DV &
O-medewerkers binnen de inrichting geschieden onder verantwoordelijkheid van de directeur.
De disciplinaire straf is opgelegd door het afdelingshoofd [...] die als vervanger van de directeur bij ministeriële beschikking is aangewezen bij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Pbw.
De beschikking is overgelegd aan de beroepscommissie.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. van het beklag overweegt de beroepscommissie dat uit de stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat de betreffende disciplinaire straf is opgelegd door een afdelingshoofd dat namens de Minister van Justitie bij
beschikking van 24 april 2008 is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur bij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Pbw.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie strookt een beperkte aanwijzing van een afdelingshoofd als plaatsvervangend directeur met uitsluitend de bedoeling het opleggen van een disciplinaire straf en het nemen van bepaalde ordemaatregelen
mogelijk te maken niet met de bedoeling van de wet, meer in het bijzonder de artikelen 3 en 5 van de Pbw en de Memorie van toelichting op de Pbw.
Nu de disciplinaire straf door een onbevoegde functionaris is opgelegd, moet de opgelegde disciplinaire straf nietig worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal dan ook worden vernietigd, het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard en
aan klager zal voor het door hem ondervonden ongemak een tegemoetkoming van € 30,= worden toegekend.

Ten aanzien van onderdeel b. van het beklag kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
Ten aanzien van onderdeel a. verklaart de beroepscommissie het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Ten aanzien van onderdeel verklaart de beroepscommissie het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. U. van de Pol, voorzitter, prof. dr. J.P.S. Fiselier en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 juli 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven