Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/735/GA en 09/736/GA, 26 juni 2009, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/735/GA en 09/736/GA

betreft: [klager] datum: 26 juni 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. de Ruijter de Wildt, namens

[...], verder te noemen klagers, in hun hoedanigheid van voorzitter en secretaris van de gedetineerdencommissie (gedeco) bij de gevangenis Veenhuizen,

gericht tegen twee uitspraken van 25 februari 2009 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 2009, gehouden in de locatie Lelystad, zijn gehoord klagers, bijgestaan door raadsman mr. J.F. de Ruijter de Wildt, en [...],
unit-directeur bij voormelde gevangenis.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directeur om aan de gedeco toe te staan vertrouwelijk contact te hebben met een rechtsbijstandverlener en een deskundige.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klagers is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij het indienen van het klaagschrift waren klagers voorzitter respectievelijk secretaris van de gedetineerdencommissie (gedeco) en als zodanig is de klacht ook ingediend.
Naar het oordeel van de beklagcommissie – en van de directeur – is hier sprake van de leer van de inherente beperkingen. Het oordeel van de beklagcommissie, inhoudende dat zij geen aanleiding ziet om de positie van de gedeco te versterken, is volgens
klagers een achterhaalde opvatting. In dit kader is de uitspraak van het EHRM in de zaak Golder tegen het Verenigd Koninkrijk van belang. In die zaak oordeelde het hof dat er sprake was van schending van artikel 6 van het EVRM en dat Golders wens om
een
advocaat te kunnen raadplegen, gerechtvaardigd was. Ook nam het hof schending van artikel 8 van het EVRM aan. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de overheid zich ten aanzien van de mate en wijze waarop de vrijheid van de burger in het kader van de
detentie wordt beperkt, voortdurend dient te legitimeren. Klagers willen dat de gedeco als geheel een vertrouwelijk gesprek hebben met de raadsman en professor Van Kalmthout over mogelijkheden in een civiele procedure omtrent de instelling van het
zogenaamde VRIS-regime voor strafrechtelijke vreemdelingen. In dat kader zijn, in afwijking van de Golderzaak, de artikelen 10 en 11 van het EVRM, te weten de vrijheid van meningsuiting en meningsvorming en de vrijheid van vereniging en vergadering aan
de orde. Op grond van die artikelen moeten klagers de mogelijkheid hebben om collectief hun belangen te behartigen. De gedeco is daarvoor het geëigende orgaan omdat het hier gaat om gedetineerden die enkel collectief een procedure kunnen beginnen.
Klagers zijn ervan overtuigd dat de civiele rechter de gedeco ontvankelijkheid zal achten. Raadsman en prof Van Kalmthout hebben overigens wel met individuele gedetineerden kunnen spreken maar dat is een onpraktische oplossing. Immers, in dat geval
moeten er gesprekken met vele individuele gedetineerden worden gevoerd en kost de onderlinge afstemming onevenredig veel tijd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het Golderarrest betreft een geheel andere casus. Het betreft een gedetineerde in Groot Brittannië. De directeur heeft bezwaar tegen bijeenkomsten van de raadsman en de deskundige en de gedeco. Tegen gesprekken van de betreffende personen met
individuele gedetineerden heeft de directeur uiteraard geen bezwaar. De Pbw biedt die mogelijkheid ook. De directeur stelt zich op het standpunt dat de gedeco formeel geen orgaan is binnen de inrichting. Artikel 74 van de Pbw bevat weliswaar een
bepaling over overleg met de gedetineerden, maar verschaft de gedeco geen bijzondere status. De directeur betwist dat er grote verschillen zouden bestaan tussen het VRIS-regime en het standaard regime in penitentiaire inrichtingen.

3. De beoordeling
Het beklag is ingesteld door klagers in hun hoedanigheid als voorzitter en secretaris van de gedetineerdencommissie en betreft de weigering van de directeur om aan de gedeco toe te staan (in de inrichting) gesprekken te voeren met de raadsman en een
deskundige.

Artikel 60, eerste lid, van de Pbw luidt:
“- 1. Een gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.”
Artikel 1 van de Pbw luidt – voor zover hier van belang –:
“Voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. (...)
(...)
e. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt;
(...)”.
Het beklag is ingesteld door (leden van) de gedeco, over een de gedeco betreffende beslissing. Het beklag betreft daarmee geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Gelet daarop had de beklagcommissie klagers niet-ontvankelijk
moeten verklaren in hun beklag. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en klagers zullen alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in hun beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klagers alsnog niet-ontvankelijk in hun beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, L. Diepenhorst MPA en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 juni 2009

secretaris voorzitter

Naar boven