nummer: 08/3380/GA
betreft: [klager] datum: 9 juni 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 18 november 2008 van de beklagcommissie bij de BGG Zoetermeer
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 27 april 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij de BGG Zoetermeer. De raadsman van klager, mr. C.C.M. van Welten, heeft telefonisch en
schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen na klagers overplaatsing van de p.i. Scheveningen naar de p.i. Zoetermeer.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is zijn spullen kwijtgeraakt in Zoetermeer en niet in Vught. In februari 2008 is klager overgeplaatst van de p.i. Zoetermeer naar de p.i.
Scheveningen. De spullen van klager zijn aangekomen. Op 21 april 2008 wordt klager teruggeplaatst naar de p.i. Zoetermeer. Klager mist 40 cd’s, 1 handdoek en beddengoed. Vast staat dat klager deze goederen in de p.i. Scheveningen in zijn bezit had. Dit
blijkt uit de fouilleringslijst van de p.i. Scheveningen. Vanuit de p.i. Scheveningen zijn 7 dozen verzonden. Gebleken is evenwel dat niet alles is verzonden. Het heeft twee weken geduurd voordat de goederen konden worden ingevoerd. Klager was deze
goederen kwijt nog voordat hij werd overgeplaatst naar de p.i. Vught. Klager heeft de fouilleringslijst van de p.i. Zoetermeer niet getekend. De daarop geplaatste handtekening is niet van klager. Normaliter pakt de gedetineerden de goederen zelf in.
Dit
is in de p.i. Scheveningen niet gebeurd.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De goederen van klager zijn in zeven dozen overgebracht vanuit de p.i. Scheveningen en aan klager overgedragen. De vermiste spullen moeten in deze
dozen hebben gezeten. Op 24 april 2008 zijn nog spullen nagezonden. Vijf maanden daarna zijn de goederen overgebracht naar de p.i. Vught.
3. De beoordeling
Op het vervoer van goederen van gedetineerden zijn van toepassing de circulaires van de minister van Justitie van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJ en 20 december 1996, kenmerk 586080/96/DJI. De in deze circulaires vervatte regeling houdt, voor
zover hier van belang, met betrekking tot de aansprakelijkheid van inrichtingen van het gevangeniswezen voor het vervoer van goederen van gedetineerden het volgende in: als uitgangspunt geldt ‘dat de verzendende inrichting aansprakelijk is voor de
vracht. Na tekenen voor ontvangst door de ontvangende inrichting gaat de verantwoordelijkheid over op deze inrichting. Klachten dienen dus, afhankelijk van het feit of er wel of niet getekend is voor ontvangst, bij de verzendende dan wel de ontvangende
inrichting te worden gedeponeerd’.
Klager is op 21 april 2008 overgeplaatst van de p.i. Schevingen naar de p.i. Zoetermeer. Uit de vrachtbrief met nummer 192891 blijkt dat de p.i. Zoetermeer voor ontvangst heeft getekend. Dit betekent dat de aansprakelijkheid voor klagers goederen is
overgegaan op de p.i. Zoetermeer. Klager is pas enige tijd later overgeplaatst naar de p.i. Vught. Het oordeel van de beklagcommissie dat de aansprakelijkheid is overgegaan op de p.i. Vught en later, nadat klager in de p.i. Vught heeft getekend voor
ontvangst, op klager zelf is onbegrijpelijk. De uitspraak van de beklagcommissie kan derhalve niet in stand blijven.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie aannnemelijk dat enkele goederen in de fouillering van klager in de p.i. Scheveningen apart zijn gehouden. Nu klager stelt dat de goederen in afwijking van hetgeen
gebruikelijk is niet in zijn aanwezigheid zijn ingepakt, moet de vermissing van de goederen voor verantwoordelijkheid komen van de p.i. Zoetermeer. Het beklag dient derhalve alsnog gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie acht voldoende termen
aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 50,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, L. Diepenhorst MPA en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 7 juni 2009
secretaris voorzitter