Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0691/TA, 1 juli 2009, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/691/TA

betreft: [klager] datum: 1 juli 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 4 maart 2009 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 juni 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker, en [...], zorgmanager.
Als toehoorder was daarbij aanwezig [...], stagiaire.
Klagers raadsvrouw, mr. J.A. Neslo, heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft de afzondering in de eigen verblijfsruimte vanaf 16 september 2008.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Begrijpelijk is waarom de beklagcommissie het niet duidelijk vond om welke reden klager afgezonderd moest worden. Aan de beklagcommissie zijn dagrapportages overgelegd, die de inrichting weer heeft ingetrokken. Klager reageerde namelijk zodanig op die
rapportages richting het personeel, dat het idee bestond dat hij tot bedreigend gedrag zou kunnen overgaan.
Samengevat komt het volgende uit de dagrapportages naar voren. Klager is op de afdeling De Linge gekomen na een forse escalatie op een andere afdeling van de inrichting. Sinds eind juli 2008 weigert klager de hem voorgeschreven antipsychotische
medicatie in te nemen. Aanvankelijk leek dit goed te gaan, maar later is steeds meer een duidelijke toename van paranoïde gedrag en psychotische uitspraken bij klager waar te nemen. Het begint met verhalen over sociotherapeuten van zijn afdeling die
hem
proberen te vergiftigen via het eten en die zijn klok terugzetten. Hij gaat steeds meer wonderlijk gedrag rondom het eten op de afdeling vertonen, omdat hij dat eten niet vertrouwt. Hij eet alleen uit ongeopende verpakkingen of uit verpakkingen waaruit
sociotherapeuten eerst hebben gegeten. Als zij geen symptomen vertonen, eet hij het voedsel uit dezelfde verpakking. Hij meent dat het personeel zaken op zijn kamer verplaatst en wiet heeft geplant. Ondanks gesprekken met sociotherapeuten en de
psychiater over inname van medicatie, blijft klager medicatie weigeren. Het contact met de behandelaars verslechtert verder. Klager wordt stiller en heeft alleen het hoogst noodzakelijke functionele contact. Als hij op de groep aanwezig is, is hij
negatief in zijn uitlatingen en probeert hij een negatieve sfeer op de afdeling neer te zetten. Dit doet hij door wisselend bondjes te vormen met medepatiënten die door klagers dwingende gedrag steeds onrustiger worden. Andere patiënten mijden klager
en
durven niet bij hem in de buurt te komen. Daarnaast nemen ook de onderbuikgevoelens van de sociotherapeuten toe. Zij vinden klager in toenemende mate onvoorspelbaar in zijn gedrag. Een zwangere sociotherapeute voelde zich in die context niet veilig,
gelet op de manier waarop hij naar haar buik keek. Als klager op zijn gedrag wordt aangesproken, neemt zijn boosheid steeds toe. Hij persisteert in zijn paranoïde gedachten, weigert daarover te spreken en blijft medicatie weigeren.
Op 16 september 2008 is nauwelijks nog contact met klager te krijgen. Hij loopt geagiteerd heen en weer met daarbij een dreigende en doordringende blik en doet bizarre uitspraken. Het aangaan van een gesprek is niet mogelijk. In verband met de
toenemende agitatie naar het personeel en achterdocht en omdat klager niet wil praten en niet noodzakelijke medicatie wil gebruiken, is klager die dag afgezonderd. Het is in het belang van de orde en veiligheid om voor beide partijen rust op de
afdeling
te creëren. Klagers achterdocht is een belangrijke factor in zijn delictketen. Gedurende de afzondering kan worden bezien of klager door structuur weer in het gareel kan worden gebracht. Na aanvankelijk veel verbaal verzet, lijkt klager op 20
september
2008 beter in contact, maar het is niet duidelijk of dit schijnaanpassingen zijn. Hij wil niet in gesprek en prutst met het eten. Hij wil niet eten uit geopende verpakkingen. Van 21 t/m 24 september 2008 gedraagt hij zich correct tijdens
contactmomenten. Omdat het beter lijkt te gaan, is hij die dag een half uur uitgesloten. Tijdens een gesprek met de psychiater op 25 september 2008 is klager onverminderd paranoïde en beschuldigt hij sociotherapeuten van vergiftiging en het verzetten
van zijn klok. De dagen daarna herstelt klager, waarna vrijheden telkens met kleine stappen zijn uitgebreid om klagers gedrag te kunnen monitoren en beter contact op te bouwen. De afzondering is op 9 oktober 2008 opgeheven, omdat toen weer sprake was
van een werkbare relatie. Klager gebruikt op dat moment geen medicatie. Later is hem onder dwang medicatie toegediend.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Hij herkent niet wat door de inrichting naar voren wordt gebracht. Hij heeft op de afdeling binnen negen weken een vol programma gekregen zonder dat hij medicatie gebruikte. Hij heeft gesprekken met mentoren gehad en heeft zelf twee gesprekken
aangevraagd. In die tijd heeft hij alleen meegekregen dat het goed ging tot de dag dat hij werd afgezonderd. Klager blijft daarom bij zijn klaagschrift.
Het stoort klager het meest dat wordt aangegeven dat hij een negatieve sfeer op de afdeling heeft neergezet en dat medepatiënten bang voor hem zijn geweest. Daar klopt niets van. Klager en een medepatiënt hebben gehoord dat zij een slechte sfeer
neerzetten omdat zij buiten de groep op de gang liepen. Zij hebben vanaf dat moment alleen nog op de groep verbleven, maar hen is toch gezegd dat zij uit elkaar moesten. De inrichting zet het in een ander tijdskader alsof het meespeelde om hem af te
zonderen.
Wat betreft het eten blijft hij van mening dat de kwaliteit daarvan ervoor heeft gezorgd dat hij ongezond is. Er zijn handelingen verricht waardoor de inrichting op onrechtmatige wijze een diagnose tot stand heeft gebracht. Hij is niet psychotisch. Hij
heeft dit de beklagcommissie voorgelegd, maar die heeft dat inhoudelijk niet getoetst. Hij had absoluut het idee dat er medicatie in zijn eten was gedaan.
Van incidenten is geen sprake geweest, op het feit na dat hij een keer zijn muziek te hard had aanstaan. Er is geen sprake geweest van dreiging van zijn kant. Hij heeft niet meegekregen dat er mensen bang voor hem zijn geweest.
Hij heeft wel, maar op een normale wijze, met zijn mentoren gesproken over de dagrapportages. Niet met de opsteller daarvan, omdat die niet aanwezig was. In de dagrapportages stond correcte maar ook absurde informatie. Bijvoorbeeld over een zwangere
vrouw die zich bedreigd voelt als hij naar haar buik kijkt. Mede daarom is hij in beklag gegaan. Als het om onderbuikgevoelens gaat, betreft dit louter subjectieve informatie. Het moet concreet gehouden worden. Klager heeft niemand bedreigd.
Het is onbegrijpelijk dat de inrichting de dagrapportages niet aan de beklagcommissie heeft gegeven.
Hij verblijft nu in de Rooyse Wissel en voelt zich daar op zijn plek. Vanaf de eerste dag daar heeft hij lekker gegeten. Hij is inmiddels vijf kilo aangekomen. Hij gebruikt daar geen medicatie.

3. De beoordeling
Volgens de inrichting lijdt klager aan een paranoïd psychotische stoornis waarvoor hij volgens de psychiater medicatie zou moeten innemen. Klager ontkent de gestelde diagnose en daarmee de noodzaak voor medicatiegebruik. Klager heeft blijkens het
verslag van de maandcommissaris van 9 december 2008 wel aangegeven dat hij meent dat hij via het eten vergiftigd wordt, dat er dingen op zijn kamer verschuiven als hij even weg is, dat zijn telefoongesprekken worden afgeluisterd en dat hasj in zijn
kast
zou zijn geplant, maar dat hij dit niet als wanen ervaart.

De inrichting heeft in beroep uitgebreid toegelicht dat bij klager door de weigering van de noodzakelijk geachte antipsychotische medicatie in de loop van september 2008 steeds meer achterdochtige gedachten en gedragingen zijn ontstaan. Daarbij is
sprake geweest van toenemende agitatie naar het personeel en zodanig gedrag dat medepatiënten bang voor hem waren. Daar klagers gedrag door het personeel als dreigend werd ervaren en het personeel hem in toenemende mate niet meer in zijn gedrag kon
inschatten is hij afgezonderd, waarbij als belangrijke grond is meegenomen dat klager in het verleden bekend is met ernstige agressie vanuit paranoïdie.
In het licht van deze omstandigheden kon de inrichting in alle redelijkheid op 16 september 2008 beslissen om klager in het belang van de orde en veiligheid af te zonderen op zijn kamer. De duur van de afzondering is niet onredelijk lang te noemen,
waar
telkens is bezien of het verantwoord was deze te beëindigen.
De omstandigheid dat klager het relaas van de inrichting niet herkent kan daaraan niet afdoen. Weliswaar kunnen aangegeven onderbuikgevoelens van personeelsleden als minder concreet worden aangemerkt, maar de inrichting heeft in beroep voldoende
aannemelijk gemaakt dat met name de paranoïde gedachten van klager en de toenemende agitatie naar het personeel de grondslag vormden voor de opgelegde afzondering, dit in relatie tot zijn indexdelict.
De enkele omstandigheid dat klager geen incidenten heeft veroorzaakt en niet daadwerkelijk tot agressief gedrag is gekomen, kan evenmin tot een ander oordeel leiden, nu met de afzondering juist werd beoogd dergelijk gedrag te voorkomen en met klager
weer tot een werkbare relatie te komen, wat stapsgewijs is gelukt.

Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, dr. F. Koenraadt en drs. A.P. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 1 juli 2009

secretaris voorzitter

Naar boven