Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/3263/GA, 26 juni 2009, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/3263/GA

betreft: [klager] datum: 26 juni 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.M. Breukink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 december 2008 van de beklagcommissie bij de locatie Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 2009, gehouden in de locatie Lelystad, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voormelde locatie.
Klagers raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, heeft voorafgaand aan de zitting gemeld niet ter zitting te zullen verschijnen en een nadere schriftelijke toelichting gegeven op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de (steeds wisselende) toepassing van de kledingvoorschriften voor het bezoek;
b. het onthouden van medische zorg doordat klager te lang heeft moeten wachten op een gesprek met de inrichtingsarts;
c. het niet mogen invoeren van een glazen deksel van een hapjespan;
d. de vernieling van persoonlijk eigendom door een personeelslid; en
e. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vijf dagen wegens het vermoeden van invoer van contrabande.

De beklagcommissie heeft de onderdelen b, d en e van het beklag ongegrond verklaard en klager voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Feitelijk is de klacht ingediend omdat klagers echtgenote steeds erg zenuwachtig is als zij klager komt bezoeken. Dat komt omdat zij niet weet waar zij aan toe is ten aanzien van de kledingvoorschriften. Zo worden bepaalde kledingstukken de ene keer
toegestaan en de volgende keer worden deze weer niet toegestaan. De kledingvoorschriften zijn kennelijk ook voor het personeel erg onduidelijk. Dit werkt erg frustrerend voor het bezoek en dus ook voor klager. Dit probleem speelt overigens nog steeds
in
inrichting.
Ten aanzien van onderdeel b:
Klager heeft bij de medische dienst gevraagd om een gesprek met de arts. Hij kreeg de arts echter niet te spreken. Het heeft een aantal weken geduurd voordat hij uiteindelijk wel bij de inrichtingsarts zelf kwam. Voor die tijd kreeg hij steeds een
verpleegkundige te spreken die hem niet op de lijst voor de inrichtingsarts wilde zetten.
Ten aanzien van onderdeel c:
Klager kan niet begrijpen waarom hij de glazen deksel van een hapjespan niet mocht invoeren. Soortgelijke deksels liggen wel in de afdelingskeuken. Het betreft een deksel van veiligheidsglas. Klager toont een deksel die wel is toegelaten in de
inrichting. Volgens hem is de deksel die hij wilde invoeren gelijksoortig.
Ten aanzien van onderdeel d:
Klager deelt mede dat hij het beroep ten aanzien van deze klacht intrekt.
Ten aanzien van onderdeel e:
Kennelijk heeft het personeel tijdens het bezoek gezien dat klager met zijn hand aan zijn broek zat. Klager heeft toen niets weggestopt maar enkel die broek even rechtgetrokken. Klager begrijpt dat bij verdenking van illegale invoer een ordemaatregel
moet worden opgelegd. Hij is het echter niet eens met de wijze waarop zijn vrouw uit de bezoekzaal is verwijderd. Omdat achteraf, na drie dagen verblijf in een afzonderingscel, bleek dat klager geen contrabande had verstopt, had het voor de hand
gelegen
dat de directeur tenminste zijn excuses of iets dergelijks had aangeboden. Dat geldt ook ten aanzien van klagers echtgenote.
Klagers raadsman heeft – zakelijk weergegeven – in de schriftelijke toelichting op het beroepschrift nog het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van onderdeel a refereert de raadsman zich aan het oordeel van de beroepscommissie.
Ten aanzien van onderdeel b stelt de raadsman dat de directeur een zorgplicht heeft ten aanzien van de toegang tot de inrichtingsarts. Doordat het te lang heeft geduurd alvorens klager de inrichtingsarts daadwerkelijk te spreken kreeg, heeft de
directeur niet voldaan aan die zorgplicht.
Ten aanzien van onderdeel c van het beklag geldt dat het hier een individuele beslissing van de directeur betreft. Onvoldoende is gemotiveerd waarom dit deksel niet door klager mocht worden ingevoerd. Er is geen sprake van een vast beleid binnen de
inrichting, nu het per afdeling verschilt of een deksel al dan niet wordt toegestaan.
Ten aanzien van onderdeel e geldt dat het vermoeden, dat tot de bestreden maatregel heeft geleid, te vaag was en achteraf ongefundeerd bleek te zijn. Klager heeft daarom onrechtmatig in een afzonderingscel moeten verblijven, zeker voor zover dat
verblijf langer dan drie dagen heeft geduurd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
De directeur heeft met het personeel en met de gedetineerdencommissie gesproken omtrent de kledingvoorschriften. Daarbij is getracht een en ander recht te trekken. Omdat er wisselend personeel is bij binnenkomst is enig verschil in interpretatie van de
regels niet uit te sluiten. Uit het contact met de gedetineerdencommissie is naar voren gekomen dat de situatie thans is verbeterd.
Ten aanzien van onderdeel b:
Klager heeft in de door hem genoemde periode inderdaad geen bezoek gebracht aan de huisarts. Hij is in die periode wel gezien door een verpleegkundige. De directeur stelt zich daarom op het standpunt dat aan klager geen medische zorg is onthouden. Iets
anders is dat die zorg een andere vorm had dan klager zelf wilde. De directeur faciliteert alleen maar ten aanzien van de medische zorg voor de gedetineerden. Met betrekking tot de uitvoering daarvan geldt dat dit valt onder de bevoegdheid van de
medische dienst. De verpleegkundige heeft mede tot taak om eerste klachten af te vangen aan de voordeur. De directeur weet niet of daaromtrent binnen de medische dienst afspraken zijn gemaakt.
Ten aanzien van onderdeel c.
De glazen deksel voor klagers hapjespan mag niet worden ingevoerd. Het verbod tot invoer staat op de invoerlijst die de gedetineerden bij binnenkomst in de inrichting krijgen uitgereikt. De directeur wil op dit punt in de inrichting enige uniformiteit
bewaken. Daarnaast is besloten de invoer van dergelijke deksels niet toe te staan omdat daardoor de veiligheid in het gedrang kan komen. De controle van dergelijke deksels is erg moeilijk.
Ten aanzien van onderdeel e.
Klager is in afzondering geplaatst naar aanleiding van een verslag omtrent een voorval in de bezoekzaal. Het betreft hier geen disciplinaire straf. De directeur is daarom van mening dat hij, ook als de ordemaatregel achteraf gezien geen resultaat heeft
opgeleverd, niet verplicht is klager te compenseren. Het betreft bij de onderhavige beslissing geen willekeur. Er was een verdenking en daarvoor, naast voor de veiligheid van klager, was een ordemaatregel het aangewezen middel. De ordemaatregel is na
drie dagen beëindigd omdat er geen contrabande was aangetroffen bij klager. Indien klagers echtgenote bij het beëindigen van het bezoek onheus is bejegend door het personeel, dan vindt de directeur dit vervelend. De directeur heeft nog navraag gedaan
naar de gang van zaken bij de beëindiging van het bezoek. Daaruit is niet gebleken van een onheuse bejegening.

3. De beoordeling
Klager heeft ter zitting aangegeven het beroep tegen onderdeel d van het beklag in te trekken. De beroepscommissie zal dat onderdeel van het beklag daarom verder buiten beschouwing laten.

Bij brief van 11 mei 2009 heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding. Aan haar is te kennen gegeven dat op verzoeken tot aanhouding ter zitting wordt beslist. De raadsvrouw heeft vervolgens haar op schrift gestelde standpunt aan het secretariaat doen
toekomen onder mededeling dat zijn niet ter zitting zal verschijnen. Nu de raadsvrouw haar verzoek niet heeft herhaald en klager ter zitting eveneens niet om aanhouding heeft verzocht, ziet de beroepscommissie, mede gelet op het feit dat het standpunt
van de raadsvrouw ten behoeve van de behandeling ter zitting op schrift is gesteld, geen noodzaak om de zaak aan te houden. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

Ten aanzien van onderdeel a van het beklag geldt, dat hetgeen in beroep naar voren is gebracht niet kan leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is voldoende aannemelijk geworden dat de toegang tot de medische dienst voor klager voldoende was gewaarborgd. De directeur heeft in zoverre voldaan aan zijn wettelijke zorgplicht. Van belang is in dit
kader nog dat een gedetineerde die verzoekt om toegang tot de arts in de gelegeheid moet worden gesteld tot contact met de arts. In het onderhavige geval is op geen enkele wijze gebleken dat door (het ontbreken van) tussenkomst van de directeur klager
geen toegang tot de arts heeft gehad. Intussen is wel aannemelijk dat de verpleegkundige telkens wanneer gedetineerde om de arts vroeg, de gedetineerde heeft uitgenodigd op het spreekuur. Klager heeft zijn ongenoegen daarover niet tegenover de
directeur
geuit, maar is een enkele maal niet op de uitnodiging ingegaan. Van de directeur kan in het onderhavige geval bij gebrek aan kennis over de concrete gang van zaken niet verlangd worden dat hij de medische dienst om opheldering verzocht over de gang van
zaken. Nu klager uiteindelijk toegang tot de arts heeft gekregen is het beklag, mede gelet op het voorgaande, ongegrond. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom, gelet op het vorenstaande en bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet leiden tot een andere oordeel dan dat van de beklagcommissie. Ook dit onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden bevestigd.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
Nu het verbod op de invoer van een glazen deksel van een hapjespan niet staat vermeld in de huisregels van de inrichting maar in een afzonderlijk stuk (invoerlijst) die volgens de directeur met enige regelmaat wordt gewijzigd, is hier geen sprake van
een voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende algemene regel maar van een door de inrichting gevoerd invoerbeleid. Tegen het naar aanleiding van dat beleid gegeven verbod op invoer staat voor klager beklag en beroep open.
De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en klager dient alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.
Ten aanzien van die klacht geldt dat de beslissing van de directeur, om aan klager niet toe te staan de betreffende deksel in te voeren in de inrichting, niet is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift en dat die beslissing daarnaast ook niet
onredelijk of onbillijk is. Aannemelijk is geworden dat die beslissing is genomen in verband met het karakter van dat voorwerp wegens problemen die controle op dit soort voorwerpen kan opwerpen. De invoer van glazen voorwerpen en daarvan niet goed te
onderscheiden voorwerpen van onbreekbaar glas kan in het belang van de orde in de inrichting worden verboden. Gelet daarop dient dit onderdeel van het beklag alsnog ongegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel e van het beklag:
Klager heeft ter zitting aangegeven dat de klacht niet is gericht tegen de beslissing om aan klager een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel op te leggen, als wel tegen de omstandigheid om aan klager (en zijn echtgenote)
geen excuses en/of enige compensatie toe te kennen toen achteraf bleek dat de betreffende ordemaatregel niet noodzakelijk was geweest.
De directeur mocht, gelet op het terzake gemaakte verslag, in redelijkheid vermoeden dat klager tijdens het bezoek contrabande had laten invoeren en op enigerlei wijze had verstopt in het lichaam. Gelet daarop was er aanleiding voor het opleggen van
onderhavige ordemaatregel voor nader onderzoek. De omstandigheid dat dit onderzoek uiteindelijk geen resultaat heeft opgeleverd in de zin dat bij klager contrabande werd aangetroffen, doet niet af aan de rechtmatigheid van die ordemaatregel terwijl zij
ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Om die reden was er ook geen aanleiding voor de directeur voor het maken van excuses of het bieden van enige compensatie aan klager. Voor zover klager heeft aangevoerd dat zijn vrouw ook excuses
en/of
compensatie wenst voor hetgeen zij tengevolge van die verdenking heeft moeten ondergaan, gaat klager er aan voorbij dat in het kader van de Pbw alleen een gedetineerde kan klagen over een hem betreffende beslissing. Hetgeen in beroep naar voren is
gebracht kan, gelet op het vorenstaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, daarom niet leiden tot een andere oordeel dan dat van de beklagcommissie. Ook dit onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden
bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verstaat dat het beroep ten aanzien van onderdeel d van het beklag is ingetrokken.
Zij wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling af.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a, b en e van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van onderdeel c van het beklag, verklaart klager in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart dit beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, L. Diepenhorst MPA en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 juni 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven