Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0880/GM, 17 juni 2009, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/880/GM

betreft: [klager] datum: 17 juni 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, advocaat te Berlicum, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 maart 2009 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 24 april 2009 in de p.i. Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsvrouw heeft op 23 april 2009 schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft een nadere toelichting meegezonden.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Alphen aan den Rijn is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 januari 2009, betreft het niet volledig arbeidsongeschikt verklaren.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is het volgende aangevoerd. Klager was destijds onder behandeling bij het ziekenhuis vanwege een mogelijke allergie. Op de bewuste dag (21 januari 2009) voelde klager zich niet geschikt om te werken. Er is overleg geweest tussen piw-ers
en
de medische dienst. Aangegeven werd dat klager gewoon kon gaan werken. Niet is duidelijk met wie de piw-ers gesproken hebben, de arts of de verpleegkundige. Het was zorgvuldiger geweest, zeker nu het de eerste keer betrof, dat klager door de arts
bezocht zou zijn.
Daarnaast vindt klager het werk geestdodend en wil hij uitdagender werk.
In een nadere toelichting is daaraan –zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd.
Door de medische dienst is bij herhaling geconstateerd dat klager last heeft van rode ogen en trillende oogleden. Ook al is de oorzaak van deze klachten nog niet gevonden, dient klager toch te worden vrijgesteld van arbeid in stoffige ruimten. Het is
zeer onzorgvuldig en onredelijk klager dan weer wel en dan weer niet dergelijke arbeid te laten verrichten.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt als volgt toegelicht. De arts ziet geen indicatie klager arbeidsongeschikt te verklaren. Ook het ziekenhuis is door klager benaderd, maar ook het ziekenhuis geeft geen medische verklaring af om niet te gaan
werken, er is hier geen medische contra indicatie voor. De arts heeft de verpleegkundige geautoriseerd om de beoordeling van een ziekmelding te doen. De arts ziet geen indicatie om klager arbeidsongeschikt te verklaren. Over de werkzaamheden op de
arbeid heeft de medische dienst geen zeggenschap.

3. De beoordeling
Namens klager wordt in beroep allereerst aangegeven dat klager het niet eens is met het feit dat hij op 21 januari 2009 disciplinair is gestraft vanwege werkweigering.
Nu klagers verzoek om bemiddeling dateert van 19 januari 2009 en de bemiddeling ziet op de periode daaraan voorafgaand, moet klager in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

Uit het medisch dossier blijkt verder dat klager reeds in mei 2008 last had van zijn ogen, waarvoor hij diverse malen bij de medische dienst en bij specialisten is geweest. Op 10 juni 2008 wordt aangegeven dat klager, omdat hij last heeft van
hooikoorts, niet mag werken in stoffige ruimten. Op 23 juli 2008 wordt deze mededeling weer ingetrokken. Nergens blijkt dat sprake is van een contra-indicatie op basis waarvan de conclusie gerechtvaardigd zou zijn klager arbeidsongeschikt te verklaren.
De uitslag van een allergietest was op 6 januari 2009 negatief. Evenmin was er een afwijking op KNO gebied geconstateerd. Omdat geen allergie of andere aandoening is vastgesteld, heeft de inrichtingsarts kunnen besluiten dat klager in staat geacht mag
worden lichte arbeid te blijven verrichten.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen de disciplinaire straf op grond van een arbeidsgeschikt bevinding op 21 januari 2009.

De beroepscommissie verklaart het beroep verder ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 17 juni 2009

secretaris voorzitter

Naar boven