Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0519/GB, 10 april 2009, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/519/GB

Betreft: [klager] datum: 10 april 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 februari 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 7 april 2008 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring Arnhem. Op 25 augustus 2008 is hij geplaatst in de gevangenis/ISD Zutphen, waar een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau gelden.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers strafrestant bedraagt negen maanden. Klager en de raadsman kennen de inhoud van het inrichtingsadvies niet. Volgens de selectiefunctionaris zou klager zich weinig actief tonen om iets aan zijn problematiek te doen. Klager zou zelf hebben
aangegeven getraumatiseerd te zijn en geen enkele vorm van behandeling of andere hulp hierbij te wensen. Klager stelt geen last te hebben van enig trauma, laat staan dat hij behandeling of hulp zou weigeren. Hij heeft wel aangegeven zijn familie erg te
missen en hen graag wat meer te willen zien. Dit zou opgelost kunnen worden door hem over te plaatsen naar een b.b.i. waar sprake is van meer vrijheden. Hetgeen door de selectiefunctionaris is aangevoerd, is geen reden om overplaatsing naar een b.b.i.
te weigeren. Het accepteren van behandeling of anderszins hulp wordt in artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden niet als voorwaarde gesteld. Klager voldoet aan alle voorwaarden gesteld in het tweede lid van
artikel 3 van de Regeling, terwijl geen sprake is van contra-indicaties als vermeld in het derde en vierde lid van artikel 3 van de Regeling. Klager heeft deelname aan TR nooit geweigerd. Hij heeft het instemmingsformulier ondertekend en het traject is
reeds gestart. Dit wordt bevestigd door zijn TR-trajectbegeleider [...]. Klager is nog steeds bereid om hieraan verdere medewerking te verlenen. Verzocht wordt om klager alsnog in aanmerking te laten komen voor plaatsing in een b.b.i.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft laten weten ernstig getraumatiseerd te zijn in zijn land van herkomst. De aanwezigheid van een posttraumatische stresstoornis is zeer aannemelijk. Zijn weinig actieve opstelling vormt geen opmaat voor een b.b.i. Vooral zijn chronisch
psychisch slechte conditie in combinatie met (gezins)problemen vormt een contra-indicatie om klager in een b.b.i. te plaatsen. Het bureau Terugdringen Recidive (hierna: TR) onderschrijft het advies van de inrichting. Problematisch wordt gevonden dat de
veronderstelde stoornis niet is behandeld en dat klager helemaal geen behandeling wil. TR geeft aan dat verdere interventies niet aan de orde zijn. De verwachting is dat klager zal ondersneeuwen in een b.b.i. en dat begeleiding/behandeling juist van
belang is. Gelet op vermelde informatie lijkt het nog niet aan de orde om klager te plaatsen in een b.b.i. Verwezen wordt naar artikel 3, tweede lid onder a, van de Regeling. Gezien de geschetste problematiek lijkt het maatschappelijk risico niet
dermate beperkt dat vrijheden in de vorm van een regimair verlof verantwoord zouden zijn.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving
een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Uit de inrichtingsrapportage - waarvan in het kader van de beroepsprocedure een afschrift aan klager en zijn raadsman is gezonden - volgt dat klager in de inrichting heeft aangegeven ernstig getraumatiseerd te zijn. Hij heeft meegedeeld heel
somber en boos te zijn. De mentor en de psycholoog hebben aangegeven dat zijn weinig actieve opstelling geen opmaat vormt voor een b.b.i. Vooral zijn chronisch slechte psychische conditie in combinatie met (gezins)problematiek vormt een
contra-indicatie. Ook TR heeft aangegeven het problematisch te vinden dat klagers veronderstelde stoornis niet is behandeld en dat klager geen behandeling wil. TR heeft het inrichtingsadvies om klager niet in een b.b.i. te plaatsen onderschreven. De
inrichtingspsycholoog heeft met klager gesproken en negatief geadviseerd ter zake van plaatsing in een b.b.i.

4.4. Gelet op bovenvermelde inrichtingsrapportage en voormelde adviezen is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 april 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven