nummer: 08/2867/TR
betreft: [klager] datum: 23 april 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 4 november 2008 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting Overijssel, locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de machtiging tot het verlenen van onbegeleid verlof ingetrokken.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 15 juli 1993 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek, en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager onttrekt zich meerdere
malen aan de verpleging en na een nieuw strafbaar feit wordt hij op 10 augustus 1999 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Op 10 februari 2000 wordt klager geplaatst in de FPC Dr S. van Mesdag en op 7 juli 2002 wordt hij overgeplaatst
naar
FPC De Kijvelanden. Op 12 januari 2006 wordt klager geplaatst in de longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting. Het hiertegen ingestelde beroep wordt op 30 oktober 2006 door de beroepscommissie gegrond verklaard, waarna klager op 30
oktober 2006 wordt geplaatst in FPC Oldenkotte. Op 21 december 2007 verleent de Staatssecretaris een machtiging voor onbegeleid verlof. Na een melding bijzonder voorval van 3 oktober 2008 heeft de Staatssecretaris op 4 november 2008 besloten het
onbegeleid verlof in te trekken.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om aanhouding van de behandeling van beroep tot na de behandeling van het beroep voor het Gerechtshof Arnhem op 26 maart 2008, aangezien de getuigen die door het hof te Arnhem
zullen worden gehoord ook van belang zullen zijn in onderhavige procedure.
Alhoewel de wet een dergelijke verplichting niet kent, verzet klager zich uitdrukkelijk tegen het feit dat hij voorafgaand aan de intrekking van de verlofmachtiging niet is gehoord en de intrekking niet schriftelijk aan hem is medegedeeld. Er is sprake
van een zeer ingrijpend besluit. Klager meent dat de hoor- en mededelingsplicht ook voor dit soort beslissingen moet gelden. Door dit niet te doen handelt de Staatssecretaris in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Klager wordt verweten betrokken te zijn geweest bij een diefstal in een café. In een brief van de inrichting van 29 oktober 2008 wordt gesproken over een longstayplaatsing van klager. Inmiddels is gebleken dat klager niet bij de diefstal betrokken was.
Ook heeft de inrichting erkend, dat de beslissing om klager aan te melden voor een longstay is gebaseerd op onjuiste informatie. De inrichting heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging en zelfs
te kunnen begrijpen indien de maatregel wordt beëindigd.
Wat betreft het incident van 2 oktober 2008 deed het verhaal de ronde dat klager betrokken zou zijn geweest bij een diefstal. Klager heeft daarop niet juist gereageerd door naar het kantoor van zijn advocaat te reizen en alcoholhoudende drank te
nuttigen. Klager heeft vier bacardi-cola’s en bier gedronken. Klager is zelf naar de kliniek teruggekomen en heeft geen drugs gebruikt. De afspraak was dat klager geen harddrugs zou gebruiken. Hij mocht wel alcohol nuttigen. Klager had bij terugkomst
in
de inrichting één jointje op zak. Ook heeft hij geen strafbare feiten gepleegd. Uit de nieuwe risicotaxatie van 6 oktober 2008 blijkt ook niet van een ander, hoger recidiverisico, ondanks de gebeurtenissen van 2 oktober 2008.
Klager heeft niet gebruikt, ondanks dat hij in de inrichting moest samenwerken met verpleegden die verslaafd zijn aan het gebruik van harddrugs. Door de houding van de inrichting waren de afgelopen maanden voor klager een kwelling. Desondanks heeft hij
zich staande gehouden. De inrichting acht een (voorwaardelijke) beëindiging aan de orde. Klager leidt hieruit af dat de inrichting aan de gebeurtenissen van 2 oktober 2008 geen doorslaggevende betekenis toekent. Dat geldt dan dus ook voor de
Staatssecretaris.
Bij binnenkomst in de inrichting heeft klager aangeboden een urinecontrole te ondergaan. Uiteindelijk is na een paar dagen een urinecontrole afgenomen. De benzo’s die zijn geconstateerd, zijn van de medicatie afkomstig. Klager heeft de joint niet
gebruikt.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De doelen van het onbegeleid verlof waren het starten van het resocialisatietraject, een hernieuwde kennismaking met de maatschappij en toetsing van de
aangeleerde vaardigheden. Voorts het oefenen met het hanteren van signalen die kunnen wijzen op dreigend middelengebruik. Het verlof is verleend onder meer onder de voorwaarde dat klager geen alcohol en/of drugs zou gebruiken en dat hij zijn afspraken
zou nakomen.
Het behandelverloop van klager kenmerkt zich door een reeks van incidenten, waaronder ontvluchting, zich onttrekken aan behandeling, ongeoorloofd afwezig zijn, drugsgebruik en plegen van delicten tijdens de tbs. In de risicotaxatie van november 2007 is
geconcludeerd dat het ricidiverisico bij klager snel oploopt bij middelengebruik (alcohol en/of drugs). Blijkens een melding bijzonder voorval van 3 oktober 2008 is klager op 2 oktober 2008 niet op zijn werk verschenen. Toen hij uiteindelijk laat in de
nacht terugkeerde in de inrichting verkeerde hij onder invloed van alcohol. Hij weigerde aan een alcohol- en urinecontrole mee te werken. Voorts zijn softdrugs in zijn kleding aangetroffen. Klager heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden die aan de
verlofmachtiging waren verbonden. Voortzetting van het verlof was niet langer verantwoord. De omstandigheid dat klager naar eigen zeggen ten onrechte was beschuldigd van diefstal doet daaraan niet af. De beschuldiging van diefstal is niet de aanleiding
geweest voor het intrekken van de verlofmachtiging. De omstandigheid dat de longstay-aanvraag van klager thans wordt heroverwogen is onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de beslissing tot intrekking van de verlofmachtiging in redelijkheid niet
genomen kon worden. Ook zonder een longstay-aanvraag zou de genoemde incidenten voldoende aanleiding vormen om de verlofmachtiging in te trekken.
4. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om de behandeling van het beroep aan te houden af.
Op grond van artikel 53, derde lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden kan de Minister de machtiging tot verlof intrekken bij overtreding van de voorwaarden, gesteld bij het verlenen van verlof of indien feiten of omstandigheden
bekend worden waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn verleend.
Aan klager is op 21 december 2007 een machtiging voor onbegeleid verlof verleend. Uit de melding bijzonder voorval van de inrichting van 3 oktober 2008 komt naar voren dat klager op 2 oktober 2008 niet op zijn werk is verschenen en ’s nachts
terugkeerde
in de inrichting. Klager had alcohol genuttigd en was in het bezit van een joint. Na een aanvankelijk mislukte alcohol- en urinecontrole, weigerde klager hieraan medewerking te verlenen. Klager stelt dat hij zijn advocaat had bezocht. De inrichting was
hiervan niet op de hoogte. Aan klagers verlof waren de voorwaarden verbonden dat hij geen alcohol en/of drugs zou gebruiken en dat hij zijn afspraken zou nakomen. Vast is komen te staan dat klager deze voorwaarden heeft geschonden. Gelet hierop kan de
beslissing tot intrekking van de machtiging tot het verlenen van onbegeleid verlof, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat de veronderstelde betrokkenheid van
klager
bij diefstal uit een café niet juist blijkt te zijn en de longstay-aanvraag door de inrichting wordt heroverwogen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie nog het volgende. De Bvt kent geen mededelingsplicht zoals bedoeld in artikel 54, ten aanzien van een beslissing van de Staatssecretaris tot intrekking van een machtiging tot het verlenen van verlof. Vanuit
rechtspositioneel oogpunt acht de beroepscommissie het echter wenselijk dat de Staatssecretaris een zo ingrijpende beslissing als het intrekken van een verlofmachtiging schriftelijk aan de verpleegde meedeelt. Nu de mededelingsplicht in dit geval geen
formeel vereiste is, kan het ontbreken hiervan niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 23 april 2009
secretaris voorzitter