Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/3275/GA, 23 april 2009, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/3275/GA

betreft: [klager] datum: 23 april 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. den Haan, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 december 2008 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld Detentiecentrum in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee maanden, wegens het in de verblijfsruimte van klager aantreffen van een geprepareerd
mes.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager handhaaft hetgeen hij in beklag heeft aangevoerd over de termijn tussen het aanzeggen van het verslag en de afhandeling daarvan en over het onbevoegd nemen van de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf. Klager is daarnaast van
mening dat de bewijsmiddelen die de beklagcommissie heeft gebruikt, de uitspraak niet kunnen dragen. Het door de directeur ter zitting overgelegde mes was niet van klager. Klager is van mening dat door justitie onzorgvuldig omgegaan wordt met
bewijsmiddelen. Indien een mes in beslag genomen wordt, zou dit verzegeld bewaard moeten blijven. Dat is in dit geval niet gebeurd.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is nog het volgende naar voren gebracht. Klager heeft tijdens de afhandeling van het verslag tegenover het afdelingshoofd verklaard dat het betreffende mes van hem was en
dat
hij wist dat dit geprepareerd was. Dat mes is ter zitting van de beklagcommissie door het afdelingshoofd aan de beklagcommissie getoond. Anders dan klager aanvoert, is het aan hem aangezegde verslag binnen ongeveer viereneenhalf uur door het
afdelingshoofd afgehandeld. Voor zover klager zich beroept op een vierentwintiguurs-termijn voor het beslissen geldt dat de wet die termijn niet kent.

3. De beoordeling
Vast staat dat de bestreden disciplinaire straf is opgelegd door een afdelingshoofd en dat dit afdelingshoofd bij besluit van 10 oktober 2008 (kenmerk 556816/08/DJI) is aangewezen als vervanger van de directeur bij de uitoefening van de bevoegdheid als
bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw.
Artikel 5, vierde lid, van de Pbw bepaalt - voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang – “dat aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent: (...) h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51, en de toepassing
van de artikelen 52, eerste en tweede lid, en 53, derde en vierde lid.”
De beroepscommissie heeft eerder, te weten in (onder meer) haar uitspraken met de kenmerken 08/2175/GA en 08/2212/GA (beide van 25 februari 2009) overwogen:

“Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de disciplinaire straf is opgelegd door het afdelingshoofd [...], die bij ministeriële beschikking van 24 april 2008 is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur als bedoeld in
artikel
5, vierde lid, van de Pbw. Dit betreft een aantal met name genoemde bevoegdheden, waaronder de oplegging van een disciplinaire straf. Dit betekent dat de meest voorkomende bevoegdheden, namelijk de oplegging van een disciplinaire straf en het nemen van
ordemaatregelen, worden overgedragen aan een afdelingshoofd. De beroepscommissie is van oordeel dat een beperkte aanwijzing van een afdelingshoofd als plaatsvervangend directeur met uitsluitend de bedoeling het opleggen van een disciplinaire straf en
het nemen van bepaalde ordemaatregelen mogelijk te maken niet strookt met de bedoeling van de wet, meer in het bijzonder de artikelen 3 en 5 van de Pbw en de Memorie van toelichting op de Pbw. Nu een deugdelijke grondslag aan de disciplinaire straf is
komen te ontvallen, moet de opgelegde straf nietig worden verklaard.”

Een en ander leidt ertoe dat de onderhavige disciplinaire straf is opgelegd in strijd met een wettelijk voorschrift en om die reden nietig is. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te
worden verklaard.
Nu de onderhavige disciplinaire straf geheel voorwaardelijk is opgelegd, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 april 2009

secretaris voorzitter

Naar boven