Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0826/GV, 14 mei 2009, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/826/GV

betreft: [klager] datum: 14 mei 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 maart 2009 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. J. Serrarens, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Van de 1e geneeskundige van het Penitentiair
Ziekenhuis is desgevraagd nadere informatie ontvangen, die ter kennisneming naar klagers raadsvrouw en de Staassecretaris is gestuurd. Bij faxbericht van 11 mei 2009 heeft de raadsvrouw hierop gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt de beroepscommissie hem in dit specifieke geval te horen, eventueel door een lid van de Raad met een medische en/of gedragsdeskundige achtergrond, teneinde een concreet beeld te vormen
van de deplorabele mentale en fysieke toestand van klager.
Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf. Een vorig gratieverzoek is weliswaar afgewezen, doch dit was niet gebaseerd op de gezondheidstoestand van klager. Bovendien is bepaald dat klager na 18 jaar detentie per 25 mei 2010 voor gratie in
aanmerking zou kunnen komen. Er is een nieuw gratieverzoek ingediend op grond van de terminale ziekte van klager. Klager verwijst naar de verklaring van de medisch adviseur van 20 maart 2009. De medisch adviseur merkt op dat het moment van overlijden
eerder een kwestie van weken en maanden dan van dagen en weken is. Niettemin kan het overlijden ook binnen een maand plaatsvinden. Blijven complicaties uit dan kan klager nog bijvoorbeeld 11 maanden leven. Klager heeft van de behandelend artsen
vernomen
dat hij binnen twee weken zou kunnen overlijden, maar ook nog zes maanden zou kunnen leven. Zelfs indien van bovengenoemde prognose van 11 maanden wordt uitgegaan, moet bedacht worden dat ten tijde van deze prognose bij de longartsen nog niet bekend
was
dat klager veel vocht in zijn longen had, de chemokuur niet is aangeslagen en klager uitzaaiingen in de botten heeft.
Indien klager in vrijheid wordt gesteld, is inmiddels duidelijk geworden dat klager niet in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst.
Klager en zijn gezinsleden willen dat klager nu thuis kan zijn, omdat hij nu nog aanspreekbaar en helder is. Naarmate het ziekteproces voortschrijdt, neemt de kans toe dat klager versuft of zelfs in coma raakt en communicatie tussen hem en zijn gezin
onmogelijk wordt. Voor het gezin is het psychisch belastend dat zij niet voor klager kunnen zorgen. Het aanstaande overlijden zouden zij beter kunnen verwerken, wanneer zij in een huiselijke sfeer samen afscheid kunnen nemen. In het penitentiair
ziekenhuis zijn de mogelijkheden beperkt. De Staatssecretaris had de psychische nood van de gezinsleden in haar beslissing dienen te betrekken. Voor het gezin is de afwijzing van de strafonderbreking van een onvoorstelbare wreedheid.
De medisch adviseur heeft gelet op klagers gezondheidstoestand geadviseerd aan klager de maximale strafonderbreking te verlenen. Gelet hierop is de opvatting van de Staatssecretaris dat uit geen van de adviezen volgt dat klager detentieongeschikt zou
zijn, discutabel. Klager is niet meer geschikt om te functioneren in een reguliere gevangenis. In het penitentiair ziekenhuis is klager medegedeeld dat hij niet meer terug zal gaan naar een gewone p.i.
Klager bestrijdt dat hij in het penitentiair ziekenhuis alle zorg krijgt die hij behoeft. Hij mist de morele ondersteuning en het gezelschap van zijn gezin. Dat veroorzaakt ernstige psychische klachten. Klager is derhalve vooral mentaal ongeschikt voor
detentie. Een voortzetting van de detentie zou daardoor in strijd zijn met artikel 3 EVRM. Gelet op de fase van zijn ziekte hoort klager niet (meer) thuis in een inrichting.
De suggestie van de Staatssecretaris dat klager zou kunnen en willen ontvluchten, is ronduit belachelijk. Klager kan nauwelijks lopen. Hij heeft de afgelopen weken grotendeels in bed moeten doorbrengen. Hij krijgt morfine en bestraling tegen de pijn,
maar hij is moe en kan nauwelijks bewegen. Het medisch team achtte het onverantwoord om klager op 23 maart 2009 te vervoeren naar de rechtbank te Den Haag voor de behandeling van het kort geding. Klager heeft er geen enkel belang bij of behoefte aan om
te vluchten. Aan het feit dat klager nog op de GVM-lijst staat, dient geen betekenis te worden gehecht. Klager is hier jaren geleden op geplaatst. Klager is niet bekend met het bestaan van wat de Staatssecretaris noemt ‘concrete actuele informatie’ die
een plaatsing op de GVM-lijst zou rechtvaardigen. De Staatssecretaris mag niet zonder nader onderzoek consequenties verbinden aan het feit dat klager op de GVM-lijst staat.
Klager verwijst naar de meest recente geneeskundige informatie. In de brief van 10 april 2009 stelt de longarts, dat hij ervan uitgaat dat klager inmiddels in de laatste fase van zijn ziekte en dus ook van zijn leven is beland. Bij een poliklinische
patiënt zou nu gedacht worden aan terminale thuiszorg, waarbij de verwachting is dat de patiënt binnen maximaal drie maanden komt te overlijden. Volgens de longarts is het erg moeilijk aan te geven wanneer deze laatste twee weken zijn aangebroken.
Klager zal waarschijnlijk niet meer transportabel zijn, wanneer hij in deze allerlaatste fase is terechtgekomen.
Het advies van de officier van justitie is gedateerd. Immers, dit advies is gebaseerd op verouderde medische informatie. Een levensverwachting van ongeveer een jaar is al lang niet meer het geval. Klager heeft nog de suggestie gedaan van electronisch
toezicht.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek om strafonderbreking is opnieuw afgewezen na overleg met juridische zaken van DJI. De IND zal zich ervoor inspannen dat het verlenen van strafonderbreking geen
vreemdelingrechtelijke complicaties tot gevolg heeft. Uit de medische informatie komt naar voren dat klager terminaal is, maar er wordt geen concrete termijn genoemd. Er wordt gesproken over een levensverwachting van weken en maanden in plaats van
dagen. Het is goed mogelijk dat klager bijvoorbeeld nog 11 maanden of meer zal leven. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een strafonderbreking maximaal drie maanden kan duren. Naar aanleiding van het nieuwe gratieverzoek schrijft de officier van
justitie in het advies dat gelet op de geschokte rechtsorde thans geen rechtvaardiging bestaat om klager nu meteen onvoorwaardelijk in vrijheid te stellen. De officier van justitie stelt verder dat de levensverwachting rond een jaar ligt. Op het moment
dat hij nog verder in het proces van zijn ziekte komt en de vrees dat hij spoedig komt te overlijden zeer reëel lijkt, zou volgens de officier van justitie bekeken kunnen worden of een positief advies aan de orde is. De Regeling selectie, plaatsing en
overplaatsing van gedetineerden biedt geen ruimte voor een alternatieve vorm van detentie (elektronisch detentie). Elektronische detentie is ontwikkeld ter bevordering van de reïntegratie. Daarvan kan echter geen sprake zijn, aangezien klager is
veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zoetermeer heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft eveneens negatief geadviseerd. De politie te Hellevoetsluis heeft negatief
geadviseerd, mede gelet op het vluchtgevaar.

3. De beoordeling
Het verzoek van klager om hem te horen is om praktische redenen niet uitvoerbaar gebleken. In plaats daarvan is de behandelende artsen van het penitentiair ziekenhuis gevraagd naar de actuele prognose. De beroepscommissie acht zich verder voldoende
voorgelicht om op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf.

Op grond van artikel 34 van de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat
niet
kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 35 van de Regeling duurt de strafonderbreking maximaal drie maanden.

Vast is komen te staan dat klager terminaal ziek is. Klager lijdt aan longkanker, waarvan volgens de overgelegde medische verklaringen geen genezing meer mogelijk is.
Over het gevoerde beleid ten aanzien van terminaal zieke gedetineerden heeft de Staatssecretaris op vragen van de Tweede Kamer onder meer het volgende geantwoord (Aanh. Hand. II 2008/2009, nr 2115): “(...) Bij terminaal zieke gedetineerden kan op
humanitaire gronden strafonderbreking bij het Bureau Selectiefunctionarissen te Zwolle worden aangevraagd. Dit gebeurt via het bureau Selectie en Detentiebegeleiding van de betreffende Penitentiaire Inrichting. Gedurende de periode van
strafonderbreking
kan door de gedetineerde of zijn raadsman of zijn zaakwaarnemer een gratieverzoek worden ingediend. Een alternatieve oplossing is plaatsing in een hospice of een andere instelling waar terminale zorg geboden kan worden op grond van artikel 43 lid 3 van
de Penitentiaire beginselenwet. Dit laatste geldt in het bijzonder voor gedetineerde patiënten die thuis geen opvangmogelijkheid hebben.
Het huidige beleid is er op gericht om te waarborgen dat gedetineerde terminaal zieke patiënten thuis kunnen sterven tenzij er contra-indicaties zijn. Het betreft hier niet alleen de beoordeling van de medische situatie. Het Openbaar Ministerie dient
te
beoordelen in hoeverre er sprake is van een maatschappelijk onwenselijke c.q. onveilige situatie als de betrokken patiënt niet meer gedetineerd is. Bovendien zijn de omstandigheden per geval uniek, en zo ook de weging van de verschillende belangen.
(...)”.

Over de medische situatie van klager heeft de raadsvrouw van klager een medische verklaring overgelegd van de behandelend longarts van 10 april 2009, waarin onder meer het volgende wordt gesteld:
“(...) Gezien de progressie van het carcinoom onder Tarceva is er sprake van therapie-resistentie, hetgeen de prognose van de patiënt sterk negatief beïnvloedt. Er is inmiddels sprake van een verdergaande vermagering en vermoeidheid. Bij een
poliklinische patiënt zou er nu gedacht worden aan terminale thuiszorg (zorg voor een periode van maximaal drie maanden, waarbij de verwachting is dat de patiënt binnen deze periode komt te overlijden). Het is erg moeilijk aan te geven wanneer de
laatste twee weken van de levensfase zijn aangebroken. Indien echter de verwachting is dat de patiënt in deze allerlaatste fase is terechtgekomen, is hij naar alle waarschijnlijkheid niet meer transportabel. (...)”.

De 1e geneeskundige van het Penitentiair Ziekenhuis heeft op 8 mei 2009 de beroepscommissie per e-mail onder meer het volgende bericht: “(...) De prognose is somber. In vergelijking met een gezonde man van zijn leeftijd is zijn levensverwachting zeker
verkort. Hoeveel is niet te zeggen. De longarts had een uitgebreid gesprek met hem op 3 april 2009. Toen de prognose ter sprake kwam met de vraag hoelang [klager] nog te leven had, heeft de longarts met de nodige slagen om de arm gezegd, dat hij
inschatte dat [klager] nog maximaal 1 jaar te leven heeft. Ik benadruk hierbij, dat uw vraag eigenlijk een onbeantwoordbare is; zoals ik het nu beschrijf, is het, en mijns inziens is deze vraag niet beter te beantwoorden. Dit is altijd het grote
dilemma
in de geneeskunde. De termijn hier genoemd is een inschatting van de maximale duur van het resterende leven. (...)”.
Desgevraagd heeft de 1e geneeskundige telefonisch nader verklaard dat het gesprek met klager in aanwezigheid van een collega ziekenhuisarts heeft plaatsgevonden die ook bij het gesprek met de longarts op 3 april 2009 aanwezig is geweest.

Klager heeft een nieuw verzoek om gratie ingediend waarop blijkens telefonische informatie van 7 mei 2009 nog geen beslissing is genomen.

Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Ten aanzien van de levensverwachting van
klager bestaat teveel onzekerheid. Hierbij moet tevens in aanmerking worden genomen dat de maximale duur van de strafonderbreking drie maanden bedraagt. Indien deze termijn wordt overschreden zou de tenuitvoerlegging weer moeten worden hervat, hetgeen
begrijpelijkerwijs op grote bezwaren zou stuiten. Tegen deze achtergrond is het niet onredelijk strafonderbreking pas toe te staan nadat het ziekteproces zich meer heeft ontwikkeld en meer duidelijkheid bestaat over de levensverwachting van klager. De
beroepscommissie neemt hierbij tevens in aanmerking de toezegging van de Staatssecretaris naar aanleiding van vragen uit de Tweede Kamer, dat strafonderbreking op humanitaire gronden geïndiceerd kan zijn. Strafonderbreking kan volgens de
Staatssecretaris zonodig op de dag dat het wordt aangevraagd worden toegekend, waardoor diezelfde dag nog invrijheidstelling mogelijk is. Het beroep is derhalve ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 mei 2009

secretaris voorzitter

Naar boven