nummer: 08/3353/TA
betreft: [klager] datum: 6 april 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.A. Bos, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 8 december 2008 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Overijssel, locatie Zwolle, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.A. Bos, gehoord. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten
weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. afzonderingsmaatregel op de afzonderingskamer met ingang van 8 augustus 2008;
b. afzonderingsmaatregel op de eigen kamer met ingang van 12 augustus 2008.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing tot het opleggen van een afzonderingsmaatregel is aan het hoofd van de inrichting voorbehouden. De beslissing is echter genomen
door het hoofd behandeling. De beslissing is verder onredelijk en onbillijk. De inrichting heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de wijze waarop een medepatiënt de geruchten over het urineren en spugen in karnemelk door klager de wereld in heeft
geholpen. Klager heeft de beschuldigingen altijd stellig ontkend. Elk objectief bewijs ontbreekt, maar de medepatiënt wordt geloofd. Enkel omdat klager wat zenuwachtig reageerde, werd hij niet geloofd. Klager meent dat de inrichting de medepatiënt een
maatregel had moeten opleggen, omdat hij de bron van alle onrust en onveiligheid was. De maatregel heeft 21 dagen geduurd. Het enkele feit dat klager uit onvrede de eerste nacht een aantal keren tegen de deur van de afzonderingscel heeft getrapt,
rechtvaardigt nog niet een dergelijk lange duur. Klager meent verder dat hij met het strikte afzonderingsprogramma onder druk is gezet. Dit programma zou immers pas worden opgeheven, als hij openheid zou verstrekken over de gang van zaken.
Klager ontkent in de nachten na de afzonderingsplaatsing tegen de deur te hebben geschopt en dat daardoor het slot kapot is gegaan. Later is overigens gebleken dat het aan de sleutel van de sociotherapeut lag dat de deur niet open ging. Klager heeft
geen idee waarom de betreffende medepatiënt het verhaal in kwestie de wereld in heeft geholpen. Hij heeft geen conflicten met deze patiënt.
Het hoofd van de inrichting heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Voor het opleggen van de maatregel van afzondering waren voldoende gewichtige redenen aanwezig, namelijk de direct ontstane onrust binnen de
betrokken afdelingen, klagers tegenstrijdige reacties en zijn zenuwachtig gedrag naar aanleiding van de beschuldiging van spugen en urineren in karnemelk.
Na oplegging van de maatregel is de inrichting in gesprek gegaan met de betrokken patiënten teneinde de waarheid te achterhalen. Al snel werd duidelijk dat waarheidsvinding geen reëele verwachting zou zijn. De verklaringen stemden onvoldoende overeen
om
daaruit een eenduidige conclusie te trekken. Nader onderzoek van de karnemelk was door het reeds onstane tijdsverloop niet meer mogelijk.
De maatregel van afzondering is primair opgelegd vanwege de verdenking van het bevuilen met urine en/of speeksel van de karnemelk en de daardoor ontstane onrust. Na zijn plaatsing in de afzonderingsruimte reageerde klager agressief door langdurig hard
tegen de deur van de afzonderingsruimte te trappen. Later bleek dat de deur geforceerd was en de muren van de afzonderingsruimte met koffie waren bevuild. Klager veroorzaakte veel overlast tijdens de nachten. Gezien het onvoorspelbare gedrag is de
maatregel van afzondering voortgezet. Met klager zijn vervolgens afspraken gemaakt waaraan hij zich diende te houden om de maatregel van afzondering beëindigd te krijgen. Klager had langere tijd nodig om garanties te kunnen geven met betrekking tot de
orde en veiligheid binnen de afdeling. Stapsgewijs is de bewegingsvrijheid van klager uitgebreid, hetgeen uiteindelijk tot opheffing van de maatregel heeft geleid.
3. De beoordeling
a.
Op grond van artikel 34, eerste lid jo. artikel 32, eerste lid, van de Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd een verpleegde af te zonderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Anders dan klager meent, is de beslissing tot het opleggen van een afzonderingsmaatregel niet voorbehouden aan het hoofd van de inrichting. Dit volgt uit artikel 7, tweede en vierde lid, van de Bvt.
Klager is in afzondering geplaatst vanwege de jegens hem gerezen verdenkingen dat hij urine en speeksel in karnemelk had gedaan en de daardoor ontstane onrust. Nadien heeft klager zich in de afzonderingsruimte agressief gedragen. Gelet hierop is de
beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep is in zoverre ongegrond.
b.
Op 12 augustus 2008 is besloten de afzonderingsmaatregel in het kader van normalisatie voort te zetten op de eigen kamer van klager. Klagers afzondering is uiteindelijk op 29 augustus 2008 beëindigd. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing
de afzonderingsmaatregel voort te zetten vanaf 12 augustus 2008 bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als redelijk of billijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat
klager zich schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten gedrag. Verder sluit de beroepscommissie niet uit dat het recalcitrante gedrag van klager is terug te voeren op het afzonderingsprogramma, waaraan enige rigiditeit niet kan worden ontzegd. Het
beroep is derhalve in zoverre gegrond. De uitspraak van de beklagcommissie zal op dit punt worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te
maken,
komt klager een tegemoetkoming toe. Het hoofd van de inrichting is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt deze vast op € 127,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is
geklaagd.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 127,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en prof. dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 april 2009
secretaris voorzitter