Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2939/GA, 1 april 2009, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2939/GA

betreft: [klager] datum: 1 april 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.M. Beg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 november 2008 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 maart. 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.M. Beg, en [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b./ISD.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het slaan en middels een nekklem trachten te verwurgen van een medegedetineerde.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het voorval begon eigenlijk al op zondag 1 juni 2008. Klager had samen met een medegedetineerde gekookt en gegeten. Daarna ontstond er met die medegedetineerde een meningsverschil over kleding. Klager is afdelingsreiniger en verzorgt de was. Naar
aanleiding van dat meningsverschil is die medegedetineerde toen ingesloten. De volgende dag zei die gedetineerde tegen klager dat hij de gevolgen wel zou merken. Klager werd daarover gewaarschuwd door andere gedetineerden en hij heeft dit bij het
personeel aangekaart. Het personeel zou een en ander met die persoon gaan bespreken. Uiteindelijk heeft het betreffende voorval plaatsgevonden op donderdag 5 juni 2008. De betreffende gedetineerde kwam van de arbeid, maar werd niet direct ingesloten,
omdat hij zijn advocaat nog wilde bellen. Daarna haalde hij zijn winkelkrat op en gooide die voor klagers voeten. Daarbij zei hij dat klager de koelkast voor hem open moest maken. Hierop volgde een discussie waarbij over en weer is gescholden. Die
medegedetineerde deed vervolgens een stap naar voren en haalde uit naar klager. Klager heeft hem toen afgeweerd en direct een nekklem aangelegd. Uiteindelijk heeft klager die man naar de grond gewerkt, omdat hij daar beter te controleren was. Voor het
aanleggen van een dergelijke klem zijn beide handen nodig. Klager kan die gedetineerde daarom niet geslagen hebben. Klager had de bedoeling om hem in bedwang te houden, meer niet. Er kwam een bewaarder die aan klager vroeg om die man los te laten.
Vervolgens heeft dat personeelslid klager en die ander, met behulp van medegedetineerden, uit elkaar gehaald. Klager vindt het vreemd dat vervolgens alleen hij gesanctioneerd werd. Die persoon heeft toen (onder meer) klagers moeder beledigd. Klager
heeft die persoon enkel geneutraliseerd. Als er tegen klager gezegd is dat hij moest stoppen, dan heeft hij dat niet gehoord. Indien die medegedetineerde ook disciplinair gestraft zou zijn, had klager dat op zijn minst eerlijker gevonden. Klager is van
mening dat het personeel onvoldoende heeft gedaan om dit voorval te voorkomen, klager had immers al melding gedaan van het gedrag van die medegedetineerde. Klagers reactie naar die medegedetineerde is proportioneel geweest. Klager is van mening dat de
beklagcommissie heeft geoordeeld op basis van achterhaalde verklaringen die ook nog enkel ‘van horen zeggen’ waren. De directeur heeft bij de bestraffing de beginselen van een ‘fair trial’ geschonden. Ook de beklagcommissie heeft die beginselen
geschonden door de door klager genoemde getuigen niet te willen horen. In gevallen als deze is dat van belang, omdat het gedrag in de inrichting, sinds invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling, van grote invloed is op het verdere verloop van
de detentie.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is door het betreffende personeelslid verslag gemaakt van hetgeen door hem op 5 juni 2008 is aangetroffen in de recreatiezaal. Dat verslag kan op zich aanleiding geven voor verschillende scenario’s. De betreffende medegedetineerde was een persoon
die
meer aandacht dan gemiddeld nodig had van het personeel. Er heeft zich echter een incident voorgedaan in de recreatiezaal, waarbij klager op de grond werd aangetroffen met die medegedetineerde en waarbij dat personeelslid heeft waargenomen dat klager
heeft getracht die medegedetineerde te slaan. Uiteindelijk is sprake van een incident waarbij klager op de grond met medegedetineerde lag en probeerde te slaan. Klager gaf geen gehoor aan de opdracht van het personeelslid om te stoppen met een en ander
en is uiteindelijk met gepast geweld van die medegedetineerde gehaald. Klager is in de ogen van de directeur te ver gegaan. Weliswaar is een en ander in het licht van hetgeen vooraf was gegaan, begrijpelijk maar het levert geen volledige
rechtvaardiging
van zijn gedrag op.

3. De beoordeling
Voldoende aannemelijk is geworden dat klager op 5 juni 2008 in de recreatiezaal van het h.v.b./ISD door een medegedetineerde werd bedreigd. Naar aanleiding van die bedreiging heeft klager bij die medegedetineerde een nekklem aangelegd en heeft hij die
medegedetineerde naar de grond gewerkt. Toen het afdelingspersoneel ter plekke kwam en klager sommeerde die medegedetineerde los te laten, heeft klager aan die sommering geen gevolg gegeven en zijn klager en die medegedetineerde, met behulp van andere
medegedetineerden, uit elkaar gehaald. Dit gedrag van klager is strafwaardig en rechtvaardigt de oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige. De beslissing van de directeur moet daarom niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beroep
is daarom ongegrond en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

Voor zover door en namens klager is verzocht om het horen van getuigen, acht de beroepscommissie een dergelijk horen niet noodzakelijk nu die getuigen niet kunnen verklaren over hetgeen feitelijk is gebeurd tussen klager en die medegedetineerde
voorafgaand aan het moment waarop zij uit elkaar werden gehaald. Het daartoe strekkende verzoek zal daarom worden afgewezen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om getuigen te horen af.

De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond en bevestigt, onder aanvulling van gronden, de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 april 2009

secretaris voorzitter

Naar boven