Nummer 25/49496/GV
Betreft [klager]
Datum 23 september 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Staatssecretaris Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 juli 2025 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. A. Knol, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 28 augustus 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek wegens de voorbereiding en bevordering van het plegen van een terroristische moordaanslag. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 4 augustus 2028.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).
Klager heeft zich blijkens de stukken schuldig gemaakt aan de voorbereiding en bevordering van het plegen van een terroristische moordaanslag op een lid van de Tweede Kamer en fractievoorzitter van een politieke partij. Klager wilde het slachtoffer doden in of nabij het Parlementsgebouw.
Uit de stukken blijkt dat het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Radicalisering (MAR) positief heeft geadviseerd over het verlenen van strafonderbreking aan klager. Het MAR concludeert dat de risico’s voor de Nederlandse samenleving beperkt lijken bij klagers vertrek naar […]. Bij uitstel van vertrek naar […] en verblijf van klager in Nederland zijn er op de lange termijn meer risico’s te verwachten. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft ook positief geadviseerd over het verlenen van strafonderbreking aan klager. Het belang van het slachtoffer lijkt meer gediend bij het na zeven jaar detentie zo snel mogelijk verlaten van Nederland door klager en de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde dat klager niet meer terug mag keren dan bij mogelijke voortduring van klagers verblijf in Nederland. Verder heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid aangegeven dat indien de strafonderbreking in combinatie met een zwaar inreisverbod leidt tot een daadwerkelijk vertrek van klager uit Nederland, dit bijdraagt aan het verlagen van de terroristische dreiging als gevolg van de fysieke en sociale afstand tot Nederland en de jihadistische beweging in Nederland.
De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft aangegeven dat […] op dit moment meewerkt aan strafonderbreking en een laissez-passer heeft afgegeven. Het is onbekend of dit aanbod in de toekomst blijft bestaan. Daarbij komt dat klager op dit moment gemotiveerd is om mee te werken aan zijn uitzetting en om zijn leven in […] verder vorm te geven. Het is volgens de DT&V niet in te schatten of klager hiertoe gemotiveerd blijft en het is volgens de DT&V denkbaar dat klager wrok gaat koesteren tegen de Nederlandse Staat.
Daar staat tegenover dat het slachtoffer heeft aangegeven dat hij zich verzet tegen het verlenen van strafonderbreking aan klager. Wanneer klager in detentie verblijft, weet het slachtoffer dat er geen dreiging is. Het opgelegde inreisverbod stelt het slachtoffer onvoldoende gerust, omdat kwaadwillende mensen volgens het slachtoffer altijd een mogelijkheid vinden om onopgemerkt Europees grondgebied (en dus ook Nederland) te betreden.
Verweerder heeft klagers verzoek afgewezen gelet op de mate waarin de rechtsorde door het door klager gepleegde delict was geschokt in combinatie met de belangen van het slachtoffer. De beroepscommissie kan dit ondanks voornoemde positieve adviezen volgen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Het verlenen van strafonderbreking is geen automatisme, maar een aan verweerder toekomende bevoegdheid die hij in de daarvoor in aanmerking komende gevallen (al dan niet op verzoek van de desbetreffende vreemdeling) kan toepassen en waar een individuele beoordeling aan vooraf gaat.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie geldt dat een afwijzende beslissing die (mede) is gebaseerd op de belangen van het slachtoffer, die zich tegen het verlenen van strafonderbreking zouden verzetten, met informatie moet zijn onderbouwd. Dit kan informatie betreffen over de impact van een eventueel te verlenen strafonderbreking op het slachtoffer, welke informatie bij het slachtoffer is ingewonnen. In dit geval heeft het slachtoffer gemotiveerd kenbaar gemaakt waarom hij zich verzet tegen het verlenen van strafonderbreking aan klager. De beroepscommissie begrijpt hieruit dat het slachtoffer zich onveilig voelt wanneer aan klager strafonderbreking wordt verleend. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het gerechtshof Den Haag een reëel gevaar zag dat klager alsnog uitvoering zou willen geven aan zijn missie (te weten: het doden van een belediger van de Profeet) en dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur volgens het gerechtshof een passende en geboden reactie vormt, begrijpt de beroepscommissie dat verweerder veel gewicht heeft toegekend aan het bezwaar van het slachtoffer tegen strafonderbreking. Daar komt bij dat de bewezenverklaarde feiten volgens het gerechtshof in de samenleving angst en onveiligheid teweeg moeten hebben gebracht [ECLI].
Hoewel namens klager is aangevoerd dat het MAR heeft aangegeven dat zijn houding tijdens de detentie is gematigd, hij spijt heeft en hij gericht is op het (verder) opbouwen van een toekomst in […], en de vrijhedencommissie van de inrichting aangeeft dat er geen signalen zijn dat klager zijn eerder uitgesproken dreigingen daadwerkelijk ten uitvoer wil leggen, geldt naar het oordeel van de beroepscommissie dat deze omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen, afgezet tegen de belangen en bezwaren van het slachtoffer.
Voor zover klagers raadsvrouw aanvoert dat het belang van het slachtoffer juist gelegen is in klagers vertrek uit Nederland en dat klager het gevoel heeft dat het bezwaar van het slachtoffer enkel is ingegeven door pure vergelding, geldt dat de beroepscommissie niet kan treden in het gevoel van het slachtoffer. Dat het OM heeft aangegeven dat het belang van het slachtoffer meer gediend lijkt te zijn bij het zo snel mogelijk verlaten van Nederland door klager, maakt dat niet anders.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 23 september 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
Secretaris voorzitter