Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2760/GA, 26 maart 2009, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2760/GA

betreft: [klager] datum: 26 maart 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C. Grondsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 oktober 2008 van de beklagcommissie bij de locatie Bankenbosch te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2009, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Ilicic, en [...], unit-directeur van de locatie Bankenbosch.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen in verband met onderzoek naar klagers contact met de politie tijdens weekendverlof, alsmede een disciplinaire straf van veertien dagen
opsluiting in een strafcel, wegens het feit dat klager tijdens het weekendverlof alcohol heeft gedronken en door de politie een proces-verbaal is opgemaakt. Voorts richt de klacht zich tegen het feit dat de directeur om vermelde redenen een voorstel
tot
herselectie aan de selectiefunctionaris heeft gedaan.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, met de overweging dat de totale duur van de afzondering het maximum van veertien dagen heeft overschreden, waarvoor klager wordt
gecompenseerd met een bedrag van € 30,=.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het incident speelde van vrijdag- op zaterdagnacht. De blaastest is maandagochtend afgenomen. Klager heeft één Bacardi-cola gedronken. Hij had geen identiteitsbewijs bij zich omdat hij wegens de warmte tijdens het weekend zomers gekleed was. Klager is
te zwaar gestraft. Hij heeft een boete gehad, zeventien dagen afzonderingscel en de eerste vier maanden geen verlof. Dat is van zes maanden teruggebracht naar vier maanden. Bovendien mocht klager acht dagen niet bellen. De consequentie van de
overplaatsing is dat klager zijn baantje is kwijtgeraakt, waardoor hij € 120,= per maand minder te besteden had. De schuld aan het CJIB kon niet meer betaald worden, als gevolg waarvan klagers detentiefasering is afgebroken. Klager moet nu drie maanden
langer binnen zitten.
Andere gedetineerden krijgen bij een soortgelijk incident zeven dagen strafcel of er wordt één verlof ingetrokken. Er is sprake van ongelijkheid en klager wil een geldelijke tegemoetkoming. Klager heeft in de laatste twee jaar nooit een rapport gehad.
Namens klager is het woord gevoerd volgens een pleitnota, welke aan deze uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast en herhaald dient te worden beschouwd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van telefonische informatie is een afzonderingsmaatregel opgelegd van zeven dagen. Er moest uitgezocht worden wat er precies in het weekend was gebeurd. Na drie dagen volgde schriftelijke informatie van de politie, waarna een
disciplinaire straf is opgelegd van veertien dagen. Er is te veel misgegaan bij het verlof. Klager had alcohol gedronken, had geen verlof- en geen identiteitskaart bij zich en er is politiecontact geweest. Er is een passende straf opgelegd en terecht
een voorstel tot herselectie gedaan. Klager verbleef in een b.b.i. met regimesgebonden verlof en daar wordt meer verantwoordelijkheid gevraagd van de gedetineerde.

3. De beoordeling
Voor zover het beklag gericht is tegen het voorstel tot overplaatsing kan klager niet in zijn beklag worden ontvangen, nu geen sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Hoewel de beroepscommissie met klager van oordeel is dat
de
beklagcommissie gehouden was tot enige beslissing op dit beklag, zal de beroepscommissie met instemming van klager volstaan met bovenstaande vaststelling.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat klager tijdens een regimesgebonden verlof is aangehouden door de politie. De politie heeft de inrichting hierover telefonisch geïnformeerd. Aan klager is een ordemaatregel van plaatsing in een
afzonderingscel opgelegd. Vervolgens heeft de politie schriftelijke informatie verschaft aan de directeur over het incident. Daarop heeft de directeur beslist dat de noodzaak van een verdere voortduring van de ordemaatregel niet langer bestond, waarop
deze is opgeheven. Naar het oordeel van de beroepscommissie is het optreden van de directie in het kader van de oplegging en tenuitvoerlegging van de ordemaatregel niet onredelijk of onbillijk. Op grond van de schriftelijke informatie van de politie is
vast komen te staan dat klager alcoholhoudende drank heeft genuttigd en geen verlof- en geen identiteitskaart bij zich had. Tegen klager is bovendien proces-verbaal opgemaakt ter zake van wildplassen. Gelet daarop kon de directeur tot het oordeel komen
dat er sprake was van strafwaardig gedrag als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw.
De Pbw bevat geen verbod tot cumulatie van een straf en maatregel. Door in aansluiting op een ordemaatregel een (maximale) disciplinaire straf op te leggen is derhalve niet gehandeld in strijd met de wet. De ordemaatregel dient in het onderhavige geval
mede een onderzoeksbelang en heeft een min of meer voorlopig karakter. Het is dan ook juist dat de directeur de ordemaatregel van zeven dagen eerder heeft beëindigd, omdat er geen reden meer was voor (nader) onderzoek.
Bij de oplegging van een disciplinaire straf in aansluiting op een ordemaatregel (mede) in het belang van een onderzoek naar de vraag of er mogelijk gronden zijn voor oplegging van een straf, kent de Pbw niet een regeling die voorschrijft dat de tijd
die in het kader van de ordemaatregel is ten uitvoer gelegd moet worden afgetrokken van de duur van de disciplinaire straf. Anders dan de beklagcommissie meent bestaat er dus geen verplichting om de duur van de ordemaatregel als een soort voorarrest
van
de duur van de straf af te trekken.
Het voorgaande sluit niet uit dat in een concreet geval de duur van de afzondering in het kader van een disciplinaire straf mede in het licht van een voorgaande afzonderingsmaatregel disproportioneel is en de strafoplegging bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen niet redelijk en billijk is. Gelet op de samenloop van de verschillende overtredingen (wildplassen, geen verlofpas, geen identiteitsbewijs, gebruik van alcoholhoudende drank) acht de beroepscommissie de grenzen van de
redelijkheid en billijkheid bij de sanctionering in het onderhavige geval nog niet overschreden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 26 maart 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven