Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2999/GA, 6 maart 2009, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2999/GA

betreft: [klager] datum: 6 maart 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen – zo verstaat de beroepscommissie – een uitspraak van 27 oktober 2008 van de beklagcommissie bij de gevangenis/ISD voor vrouwen Zwolle, voor zover daarbij aan klaagster een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde gevangenis/ISD in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van in het totaal € 105,30 toegekend vanwege de gegrondverklaring van klaagsters beklag betreffende de handelwijze van medewerkers van het bureau selectie- en detentiebegeleiding, op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft het beroep als volgt toegelicht. De tegemoetkoming is te gering omdat de beklagcommissie een verkeerd uitgangspunt heeft gebruikt bij haar beoordeling. De beklagcommissie is er vanuit gegaan dat klaagster zou worden overgeplaatst naar
een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), terwijl klaagster had verzocht om overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Indien klaagster zou zijn overgeplaatst naar een z.b.b.i., had zij wekelijks weekeindverlof gehad. De
beklagcommissie is bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming uitgegaan van twee gemiste weekeindverloven. Klaagster meent dat zij recht heeft op een tegemoetkoming voor tenminste vier gemiste weekeindverloven.
Klaagster vraagt zich voorts nog af wat er binnen de gevangenis/ISD voor vrouwen wordt gedaan om voorvallen als het onderhavige te voorkomen.

De directeur heeft zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming niet kenbaar gemaakt.

3. De beoordeling
De vraag of klaagster diende te worden geplaatst in een b.b.i. of een z.b.b.i. kan in deze procedure niet worden beantwoord. De bevoegdheid om iemand over te plaatsen naar een b.b.i. of z.b.b.i. is immers exclusief voorbehouden aan de
selectiefunctionaris. De beroepscommissie verstaat dat de beklagcommissie er bij haar uitspraak vanuit is gegaan dat op zich aannemelijk was dat klaagster tenminste zou worden overgeplaatst naar een b.b.i. en dat de beklagcommissie naar aanleiding van
die vaststelling de hoogte van de tegemoetkoming heeft bepaald. De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming, nu onvoldoende is komen vast te staan dat klaagster daadwerkelijk een z.b.b.i.-plaatsing is misgelopen. Het beroep
zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 maart 2009

secretaris voorzitter

Naar boven