Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2364/JA, 18 maart 2009, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2364/JA

betreft: [klager] datum: 18 maart 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J. Sol, namens

[...], geboren op [1993], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 september 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Rentray te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De zitting van de beroepscommissie van 21 januari 2009 is gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De raadsman van klager, mr. A.J. Sol, heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De directeur is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft
a. een ordemaatregel van uitsluiting van het verblijf in de groep wegens een aantal incidenten;
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel wegens belediging van een groepsleider;
c. het zoekraken van spullen tijdens een kamercontrole;
d. geen telefonisch contact met zijn raadsman.

De beklagrechter heeft het beklag onder a., b., c. en d. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van alle vier de klachten geldt dat niet duidelijk is welke maatregel aan klager is opgelegd. Er is geen beschikking ex artikel 62 Bjj uitgereikt en niet is gebleken dat artikel 24, vijfde lid, Bjj is gerespecteerd.
Voorts kan een ordemaatregel uitsluitend opgelegd worden aan een individu en niet aan een groep. De aan klager opgelegde beslissing is kennelijk gebaseerd op het groepsgedrag en onvoldoende jegens klager geconcretiseerd. Klager bestrijdt dat hij zich
verwijtbaar heeft gedragen. Klager heeft al aangegeven dat een aantal hem toebehorende voorwerpen zijn verdwenen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het beklag onder a., b. en d. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie dat het risico van vermissing van goederen die een jeugdige bij zich houdt, bijzondere omstandigheden daargelaten, bij de jeugdige berust. Uit de stukken blijkt dat er tijdens een
kamercontrole in verband met de brandveiligheid aan aantal goederen van klagers bureau zijn verwijderd. Deze goederen zijn in een tas gestopt en in het kantoor geplaatst.
De beroepscommissie is van oordeel dat als voorwerpen door de inrichting worden ingenomen de aansprakelijkheid voor die voorwerpen hiermee overgaat op de inrichting.
Dat klager, zoals door de inrichting wordt gesteld, in strijd met de regels zonder toezicht in het kantoor is geweest, doet hieraan niet af.
Nu het dossier geen lijst van inbeslaggenomen goederen bevat is niet duidelijk welke goederen door de inrichting van klagers kamer zijn verwijderd. Voorts is door de inrichting onvoldoende weersproken dat een Nike sporttas, deodorant en een zilveren
ketting in beslag zijn genomen. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van onderdeel c. derhalve gegrond verklaren.

Ter beoordeling staat voorts de vraag of de in de Bjj voorziene tegemoetkoming mede bedoeld is als schadevergoeding. Uitgangspunt is voor de beroepscommissie steeds geweest dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak en
dat
voor de vergoeding van de geleden schade andere wegen openstaan. Daarbij is gedacht aan een verzoek aan de directeur van de inrichting om de schade te vergoeden dan wel de gang naar de civiele rechter. Indien bij gegrond verklaarde klachten over
vermissing en/of beschadiging van voorwerpen die aan een jeugdige toebehoren de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het voor de hand om op verzoek van klager tot een vergoeding van de schade te komen en deze dus mee te
wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat indien de beroepscommissie een verzoek om schadevergoeding in het kader van de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk honoreert bij de vaststelling
van de tegemoetkoming, de klager het recht om een verzoek tot schadevergoeding aan de directeur van de inrichting te doen verspeelt.

Indien wordt verzocht schade te vergoeden, moet die schade op eenvoudige wijze kunnen worden vastgesteld.
In de onderhavige zaak is vast komen te staan dat de directeur verantwoordelijk is voor de door klager ondervonden schade ten gevolge van de vermissing van een sporttas, deodorant en een zilveren ketting. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen
schadevergoedingsaspecten betrokken worden bij de tegemoetkomingsbeslissing. Klager heeft bij de beklagcommissie aangegeven dat de schade € 86,95 zou bedragen (Nike sporttas
€ 29,95, deodorant € 2,00, zilveren ketting € 55,00).
De directeur heeft zich noch in de beklagprocedure noch in beroep over de door klager genoemde bedragen uitgelaten.
De beroepscommissie zal, nu de verzochte bedragen niet zijn betwist en de beroepscommissie niet onredelijk voorkomen, aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 86,95.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a, b. en d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart dit beklagonderdeel alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van
€ 86,95.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, mr.dr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers en drs. H.P.J.Vos, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 18 maart 2009

secretaris voorzitter

Naar boven