Nummer 25/45906/GM
Betreft klager
Datum 8 augustus 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij in verband met zijn wondverzorging vanwege een huidaandoening geen contra-indicatie voor een meerpersoonscel (MPC) krijgt.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en het plaatsvervangend hoofd zorg, namens de inrichtingsarts, gehoord op de digitale zitting van 3 juni 2025.
Mr. J. Sarkisjan, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder op de zitting aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft al jaren een huidziekte. Het is een vervelende aandoening waarbij de huid openscheurt en bloed en pus uit de wond stromen. Klager heeft in de MPC maandenlang zijn huid niet goed kunnen verzorgen. Klager moet zijn huid ongeveer tweemaal per dag verzorgen. Dat duurt een kwartier tot twintig minuten. Als een wond begint te bloeden, moet klager dat meteen kunnen behandelen. Overleggen met een celgenoot over een moment alleen gaat niet. Klager kan zich af en toe terugtrekken op cel, maar soms moet hij een wond meteen kunnen verzorgen. Het kan ook pijn doen als wonden opengaan. Klager heeft geen privacy in een kleine celruimte. Hij moet de wonden zittend of liggend deppen. Dat lukt niet staand in de douche.
Klager vindt het vreemd dat de medisch adviseur volstaat met de constatering dat niet bekend is of zijn celgenoot bezwaar maakt, zonder dat er nader onderzoek is gedaan naar de werkelijke situatie van het verzorgen op cel van zijn wonden en de vraag of dat voor ongemakkelijke toestanden zorgt. De huidaandoening zit bij zijn geslachtsdeel op een plek die je niet graag laat zien. Op een MPC lukt het niet om zijn privacy te beschermen. Klager vindt de medisch adviseur niet doortastend genoeg. De klacht zou gegrond moet worden verklaard. Het had destijds anders gemoeten.
Standpunt van de inrichtingsarts
De medische dienst heeft overwogen dat klager vanuit hygiënisch oogpunt zijn wonden adequaat kan verzorgen, ook al heeft een MPC slechts een kleine badkamer. De arts heeft geen medische indicatie gevonden om een contra-indicatie voor een MPC af te geven.
3. De beoordeling
Waartegen is het beroep gericht?
Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie van 2 januari 2025. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.
Inhoudelijk
In het medisch dossier staat bij 11 november 2024 genoteerd:
‘verzoek contra MPC. Moet chronische wonden kunnen verzorgen, heeft hiervoor privacy nodig. (…) Uitleg dat het een invoelbaar verzoek is, echter geen indicatie voor medische contra. Advies om met zijn celgenoot hierover afspraken te maken zodat hij wel privacy ervaart tijdens wondverzorging. Klager is het er niet mee eens, schermt met rechtszaak en dat hij het me heel moeilijk gaat maken. Wil ook naar PSA omdat ik een onredelijke beslissing maak. Uitleg dat dit geen reden is om naar psychiater te gaan’.
De beroepscommissie kan zich voorstellen dat de situatie niet ideaal is voor klager en acht zijn verzoek om in een eenpersoonscel zijn wonden te verzorgen invoelbaar. Dat van klager wordt gevraagd om met zijn celgenoot afspraken over het moment waarop hij zijn wonden kan verzorgen te maken, is echter niet onredelijk. Op die manier moet klager met voldoende bescherming van zijn privacy zijn wondverzorging kunnen doen. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan gelet hierop niet worden gezegd dat de inrichtingsarts bij het advies om geen contra-indicatie voor een MPC af te geven onzorgvuldig heeft gehandeld.
Het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie verklaart het beroep daarom ongegrond.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 8 augustus 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. S. Jousma, secretaris.
secretaris voorzitter