Nummer 25/45688/GM
Betreft verzoeker
Datum 5 augustus 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van verzoeker (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat zijn arbeidsongeschiktheidsstatus (AO-status) is ingetrokken.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. G. Havenith, waarnemend voor mr. C.G.J.E. Lut, gehoord op de digitale zitting van 3 juni 2025.
De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
Van de behandeling ter zitting is een verslag van horen opgemaakt waarvan een afschrift is verstuurd naar de inrichtingsarts die daarbij in de gelegenheid is gesteld schriftelijk te reageren. Op 13 juni 2025 is een reactie ontvangen die naar klager en zijn raadsman is gestuurd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Anders dan de medisch adviseur heeft geschetst, heeft klager nauw contact gehouden met de medische dienst, omdat deze kwestie voor hem zwaar weegt. Door het niet verlenen van de AO-status loopt klager telkens tegen het probleem aan dat hij als werkweigeraar wordt gezien. Klager weigert zeker geen werk. Hij is simpelweg niet in staat om te werken, dan wel het werk te verrichten dat de afdeling arbeid hem aanbiedt. De intrekking van de AO‑status is niet het gevolg van het niet kunnen vinden van gepast werk maar komt door de gewijzigde beoordeling door de inrichtingsarts. Ook is de intrekking te wijten aan de afdeling arbeid, omdat er geen passende arbeid mogelijk wordt gemaakt. Zij weigeren mee te denken over klagers klachten. Aan klager werd verteld dat hij in een hoek van de arbeidszaal moest gaan zitten als het niet meer ging. Klager moest op 30‑50% vermogen werken, maar hij is dat niet gewend omdat hij van de oude stempel is: het is of werken of niet werken. De arts is één keer op de arbeidszaal geweest en heeft aan de werkmeester gevraagd klager in de gaten te houden. Voor klager is arbeid een afleiding van de pijn. Klager had in de bewuste periode volledig arbeidsongeschikt moeten worden verklaard, omdat hij zijn arm niet kon draaien en niet kon tillen.
Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en aan hem een financiële tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de inrichtingsarts
Klager heeft van de medisch adviseur het advies gekregen om in gesprek te gaan met de arbeid, omdat de inrichtingsarts voldoende op de hoogte is van klagers medische toestand om een oordeel te geven over zijn arbeids(on)geschiktheid. De inrichtingsarts heeft intensief contact gehad en gehouden met de arbeid. De arbeid heeft aangegeven dat klager in het begin van het werk (te) enthousiast aan de slag gaat, waardoor de belasting in die uren te groot is en hij later op de dag meer klachten ervaart. Voor de inrichtingsarts is dit een reden geweest om het advies aan te passen en klager af te remmen in zijn enthousiasme zodat de belasting beter over de uren waarin inzet wordt verwacht wordt verdeeld: werken op 50% vermogen. Dit advies wordt momenteel in het kader van de begeleiding van klager door de arbeidsmedewerker toegepast. Dat klager zelf ervoor kiest om tijdens het werken zijn grenzen over te gaan, is zijn eigen verantwoordelijkheid en geen reden om hem arbeidsongeschikt te verklaren. Het niet kunnen gebruiken van een arm, is op zich nog geen reden voor een volledige AO-status maar wel voor aangepast werk. De AO-status is niet ingetrokken. Alleen zijn er in overleg met diverse disciplines aanpassingen gedaan, waarbij het belang van klagers gezondheid nooit uit het oog is verloren. Verder is meer dan eens duidelijk gemaakt dat klager een conflict heeft met de arbeid (in verband met zijn werkhouding, het ziekmelden en zijn onvrede over de werkaanpassingen) en dat hij zijn onvrede dus ook daar moet bespreken. Klager ziet een volledige AO-status als een uitweg uit het conflict, maar dit is niet de juiste route naar een oplossing. De inrichtingsarts verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.
3. De beoordeling
Uit het medisch dossier blijkt dat klager op 13 september 2024 vanwege de onduidelijkheid over het kunnen aanbieden van passend werk voor een maand een AO-status heeft gekregen. Daarna zou een evaluatie plaatsvinden. De inrichtingsarts heeft klagers AO‑status niet ingetrokken, de geldigheidsduur ervan is verlopen. De inrichtingsarts heeft klager tijdens het spreekuur op 13 september, 1 oktober en 4 oktober 2024 over zijn (tijdelijke) AO‑status geïnformeerd.
Verder is niet gebleken dat de inrichtingsarts onvoldoende op de hoogte zou zijn geweest van klagers medische klachten om een goed oordeel over zijn arbeidsbeperkingen te geven. De rol van de inrichtingsarts is dat hij de arbeidsgeschiktheid van een gedetineerde inschat en eventuele medische beperkingen aan de arbeid doorgeeft. Daarna is het aan de arbeid om - rekening houdend met deze beperkingen - passend werk te zoeken.
De inrichtingsarts heeft een inschatting gemaakt van klagers beperkingen en meerdere malen overleg gevoerd met de arbeid. Als de arbeid geen passend werk kan bieden, betekent dat nog niet dat de inrichtingsarts een AO-status had moeten toekennen. Een gedetineerde moet in een dergelijke situatie allereerst in gesprek gaan met de arbeid om een oplossing te vinden.
De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. S.J. Sarkisjan, secretaris.
secretaris voorzitter