Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45602/GA, 29 juli 2025, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer           24/45602/GA

Betreft              [klager]

Datum              29 juli 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van veertien dagen (individueel programma), vanwege negatief gedrag richting het inrichtingspersoneel, ingaande op 30 mei 2024.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 4 december 2024 het beklag ongegrond verklaard (A-2024-455). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.P.J. Tuma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Arnhem in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Volgens klager heeft hij de uitspraak van de beklagcommissie nooit ontvangen. De beroepscommissie heeft hierop bij de Commissie van Toezicht (CvT) navraag gedaan in verband met de ontvankelijkheid in beroep. De CvT heeft te kennen gegeven dat geen sprake is van een mondelinge uitspraak en dat zij het aan klager gestuurde afschrift van de uitspraak niet retour heeft ontvangen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Hoewel een ordemaatregel formeel geen straf betreft, komt in dit geval het opleggen van zowel een disciplinaire straf als een ordemaatregel materieel gezien wél neer op dubbele bestraffing voor hetzelfde incident. Deze beslissingen zijn ook disproportioneel in het licht van de aard en ernst van de overtreding. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij wat hij in zijn verweerschrift heeft aangevoerd en de uitspraak van de beklagcommissie. Klager verbleef in die week in de strafcel vanwege bedreigende uitlatingen naar het personeel. Klager vertoonde regelmatig negatief gedrag en leek het lastig te vinden om aanwijzingen van het inrichtingspersoneel op te volgen. De ordemaatregel is opgelegd om de orde en rust op de afdeling te handhaven en biedt extra mogelijkheden om het gedrag van klager maximaal te monitoren. Als klager gewenst gedrag liet zien, dan zou hij meer mogen meedraaien met het reguliere programma en zou zijn individuele programma worden afgebouwd. In het individuele programma kon klager individueel deelnemen aan het luchtmoment en individueel gebruikmaken van zijn verzorgingsmoment.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beroep

Tegen een uitspraak van de beklagcommissie moet uiterlijk op de zevende dag na de ontvangst van het afschrift van de uitspraak beroep worden ingesteld (artikel 69, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet).

Op 30 december 2024 heeft klager beroep ingesteld, terwijl een afschrift van de uitspraak op 18 december 2024 naar partijen is gestuurd. Dat roept de vraag op wanneer klager het afschrift heeft ontvangen, zodat kan worden beoordeeld of hij tijdig beroep heeft ingesteld. Niet is vanuit de PI Arnhem gemeld wanneer de inrichting het afschrift heeft ontvangen en of, en zo ja wanneer, het afschrift aan klager is uitgereikt. De beroepscommissie gaat dan ook uit van klagers stelling dat hij nooit een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen. Het enkele feit dat de CvT het aan klager gestuurde afschrift niet retour heeft ontvangen, doet daar in dit geval niet aan af. De beroepscommissie zal klager dan ook in zijn beroep ontvangen.

Inhoudelijke beoordeling

De beklagcommissie heeft terecht overwogen dat – in zijn algemeenheid – een disciplinaire straf kan worden gevolgd door een ordemaatregel. De vraag is of de directeur de ordemaatregel in dit geval kon opleggen.

Aan klager is eerder op 28 mei 2024 een disciplinaire straf opgelegd van twee dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het niet opvolgen van de aanwijzingen van het inrichtingspersoneel en het bedreigen van het inrichtingspersoneel. Op 30 mei 2024 is aan klager de bestreden ordemaatregel opgelegd. De ordemaatregel had kennelijk tot doel dat klager zich beter zou gaan gedragen richting het inrichtingspersoneel.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is op basis van het dossier niet gebleken waarom na afloop van de disciplinaire straf het opleggen van de betreffende ordemaatregel noodzakelijk was om toekomstig ongewenst gedrag te voorkomen of een einde te maken aan een situatie die gevaar oplevert voor de orde en veiligheid in de inrichting (vergelijk RSJ 23 november 2012, 12/1945/GA, RSJ 11 juli 2018, R-106 en RSJ 31 juli 2019,
R-19/3229/GA). De directeur heeft de ordemaatregel opgelegd, omdat klagers gedrag “de afgelopen tijd met regelmaat [op]valt in negatieve zin”. Het is echter – naast het gedrag dat leidde tot de hierboven genoemde disciplinaire straf – niet duidelijk waaruit dit gedrag bestond, anders dan dat klager “het lastig [lijkt] te vinden om de aanwijzingen van het personeel op te volgen”. Het ongewenste of ontoelaatbare gedrag van klager was (kennelijk) alleen gericht tot het inrichtingspersoneel, terwijl het in dit geval niet zonder meer duidelijk is op welke manier de orde of de veiligheid in de inrichting in het geding kwam waardoor klager niet in groepsverband aan activiteiten kon deelnemen. De directeur heeft verder het belang van monitoren van klagers gedrag naar voren gebracht. Hij heeft dit belang echter niet verder toegelicht.

Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur in dit geval onvoldoende gemotiveerd. Bij deze stand van zaken moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze, op basis van de beschikbare informatie, vaststellen op €20,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €20,-.

Deze uitspraak is op 29 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. S.M. Krans en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven