Nummer 23/37552/GA
Betreft [klager]
Datum 28 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 31 augustus 2023 om hem te degraderen naar het basisprogramma.
De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 17 november 2023 het beklag ongegrond verklaard (Nh 2023/400). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De vrije keuze voor het al dan niet gebruikmaken van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.), wordt gelijkgesteld aan de keuze om niet mee te werken aan re-integratie. Dit is te kort door de bocht. De overwegingen van klager worden verkeerd geïnterpreteerd. Bij klager ligt geen onwil tot resocialisatie ten grondslag aan zijn keuze, maar het verkrijgen van zijn vrijheid. Dit betekent niet dat klager zich niet wil inzetten voor een succesvolle terugkeer. Het risico op lang toezicht maakt dat er geen vooruitzicht is op de afronding van de straf. Hierbij is het in het algemeen een vervelend gevoel dat er altijd iemand op je let. Dit betekent niet dat iemand strafbare feiten wil plegen. Daarbij komt dat met de ingang van de Wet straffen en beschermen (Wet S&B) v.i. niet meer automatisch wordt verleend, wat betekent dat het dus een vrije keuze hoort te zijn.
Het gewenste gedrag is door de directeur niet (voldoende) meegewogen in zijn belangenafweging. Het enkel benoemen van het gewenste gedrag is niet hetzelfde als het daadwerkelijk laten meewegen van deze gedragingen. Nu de keuze van klager tot het uitzitten van zijn straf het enige ongewenste gedrag is wat wordt benoemd, kan geconcludeerd worden dat het meewerken aan v.i. als minimumvoorwaarde wordt gesteld, in plaats van dat het wordt afgezet tegen andere gedragingen van klager (oftewel een belangenafweging wordt gemaakt). Het doet er niet toe hoe klager zich verder heeft gedragen. Dit kwam tevens naar voren bij de beklagzitting, waar de directeur stelde dat het niet willen meewerken aan reclasseringstoezicht alleen al reden is om aan te nemen dat klager geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie.
Klager verwijst naar een advies van de RSJ van 12 juni 2018. Uit het advies valt af te leiden dat de keuze om deel te nemen aan de v.i. niet valt onder gedrag waarop de beslissingen van promoveren en degraderen worden gemaakt. Er wordt namelijk niet verwezen naar de v.i. in de voorbeelden van dergelijk gedrag. Uit het advies blijkt verder dat de RSJ het niet eens is met het niet langer van rechtswege verlenen van de v.i. Het is niet in lijn met het advies om het recht om zelf te beslissen over de v.i. van negatieve invloed te laten zijn op de beoordeling van goed gedrag. Ook blijkt uit het advies dat de degradatie als reactie op het weigeren van de v.i. tegenstrijdig is.
Bovendien blijkt tegenstrijdigheid uit het feit dat aan klager v.i. wordt verleend. Dit wordt namelijk enkel gedaan in het geval dat een gedetineerde dermate goed gedrag vertoont. Hoe kan klager zodanig goed gedrag vertonen om v.i. verleend te krijgen, maar vervolgens worden gedegradeerd omdat hij de keuze voor v.i. afwijst?
Indien de keuze voor v.i. wel als gedraging zou mogen worden meegenomen in de belangenafweging, dan zouden er drie aspecten (verantwoordelijkheid, gedrag en motivatie) niet kunnen leiden tot de beslissing tot degradatie. Klager toont juist eigen verantwoordelijkheid met zijn beslissing tot het uitzitten van zijn straf. Door klager enkel op basis van deze keuze te degraderen, komt klager in het basisprogramma en daarmee verliest klager uren om aan zijn resocialisatie te kunnen werken. Daarbij heeft het een negatieve impact op zijn motivatie. Door de degradatie voldoet klager niet meer aan de voorwaarden voor verlof. Het is dan ook niet klager, maar de inrichting die in de weg staat aan resocialisatie. Klager wordt door de inrichting gedwongen tot een keuze, want enkel op die manier kan hij nog werken aan enige vorm van resocialisatie. Daarbij komt dat sinds de Wet S&B het re-integratiebeleid is geënt op vijf voorwaarden, namelijk een geldig identiteitsbewijs, inkomen, huisvesting, schulden en (zorg)verzekering. De keuze tot het uitzitten van de straf staat niet in de weg aan deze vijf voorwaarden. De belangenafweging en daarmee de degradatie strookt dus niet met het resocialisatiebeginsel.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn in beklag ingediende verweerschrift en zijn aangevoerde standpunten bij de beklagzitting.
3. De beoordeling
Relevante wet- en regelgeving
Op grond van artikel 1d, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) beslist de directeur over promotie en degradatie van gedetineerden. Ingevolge artikel 1d, vierde lid, van de Regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die gepromoveerd is, niet het in de categorie “re-integratie/resocialisatie” en de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze Regeling beschreven gewenste gedrag laat zien. Indien klager ongewenst gedrag laat zien, dient de directeur volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging te maken. Bij de belangenafweging wordt het ongewenste gedrag afgezet tegen het gewenste gedrag, zodat alle relevante aspecten van klagers gedrag worden meegewogen.
De beslissing tot degradatie
Klager is op 31 augustus 2023 gedegradeerd naar het basisprogramma voor de duur van zes weken. De directeur heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat klagers gedrag op het onderdeel “stimuleren en ontmoedigen” als ongewenst is aangemerkt. Meer specifiek beschrijft de directeur het ongewenste gedrag van klager als het niet willen meewerken aan de re‑integratie; klager wil namelijk niet meewerken aan de v.i. Op andere onderdelen heeft klager wel gewenst gedrag laten zien, omdat hij de benodigde screening/diagnostiek en intake doorloopt, meewerkt aan het dagprogramma, meewerkt aan de arbeid, zich houdt aan de (huis)regels, zich houdt aan de afspraken, zich laat aanspreken op zijn gedrag, geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan drugstesten (urinecontroles).
Het niet meewerken aan de v.i.
Klager stelt dat hij wegens verschillende redenen de keuze heeft gemaakt om niet te willen meewerken aan de v.i. Zo geeft hij aan dat het toezicht van de reclassering langer duurt dan het uitzitten van zijn straf, hij nog andere lopende straffen heeft en dat hij graag met een schone lei zou willen beginnen.
Op 1 juli 2021 is de Wet S&B in werking getreden. Een van de wijzigingen is dat de v.i. niet langer van rechtswege wordt verleend, maar op basis van een individuele beoordeling van de gedetineerde door het Openbaar Ministerie. Bij de beslissing wordt gekeken naar ‘de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving’. Het gaat daarbij niet alleen om de afwezigheid van ongewenst gedrag, maar met name om de aanwezigheid van gewenst gedrag, waarbij de gedetineerde bereidheid toont voor het werken aan een geslaagde terugkeer in de maatschappij. Daarnaast kunnen aan de v.i. bijzondere voorwaarden worden gesteld om risico’s te beperken. Hierbij geldt van rechtswege de voorwaarde dat de gedetineerde toestemming verleent aan het reclasseringstoezicht (Stcrt. 25 juni 2021, nr. 33409, p. 1-8).
Uit de memorie van toelichting bij de Wet S&B komt het doel van de v.i. naar voren (Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 5). De laatste stap van de detentiefasering bij vrijheidsstraffen van meer dan een jaar is de v.i. Detentiefasering, waaronder de v.i., en de nazorg kunnen niet los van elkaar worden gezien. Tezamen vormen zij één systeem dat tot doel heeft om zowel recht te doen aan het karakter van de vrijheidsstraf (vergelding, herstel van de rechtsorde) en de kern van die straf (de fysieke vrijheidsbeneming), alsmede om bij te dragen aan de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving en de vermindering van de kans op recidive.
Wat betreft de beslissing van de directeur om een gedetineerde te degraderen of promoveren, volgt uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat een dergelijke beslissing afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Afhankelijk van deze omstandigheden kan het niet meewerken aan het re‑integratietraject leiden tot niet promoveren of degraderen (vergelijk RSJ 11 mei 2023, 21/24078/GA). In de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling, die heeft geleid tot wijziging van het systeem van promoveren en degraderen, wordt nog eens benadrukt dat in het kader van detentiefasering tijdelijk gestrafte gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld om stapsgewijs toe te groeien naar hun (voorwaardelijke) invrijheidstelling (Stcrt. 30 september 2020, nr. 49131, p. 4). In beginsel starten gedetineerden in het basisprogramma om vervolgens bij gewenst gedrag te promoveren naar het plusprogramma. Hierbij telt het gedrag dus. Om gedrag zo objectief mogelijk te kunnen beoordelen heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2014 een toetsingskader ontwikkeld voor het stimuleren van gewenst gedrag en het ontmoedigen van ongewenst gedrag (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617, p. 11-13). Bij dit toetsingskader is het uitgangspunt van het beleidskader Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun re-integratie. Van een gedetineerde wordt eigen inzet verwacht voor zijn terugkeer in de samenleving. De beroepscommissie merkt hierbij op dat het toetsingskader van het systeem van promoveren en degraderen is gewijzigd in 2020, maar dat deze uitganspunten uit het (vorige) toetsingskader uit 2014 nog hetzelfde zijn gebleven. Bij de weging van het gedrag van gedetineerden wordt in vergelijking met het vorige toetsingskader meer waarde toegekend aan de inspanningen die de gedetineerde verricht op het gebied van re-integratie en resocialisatie (Stcrt. 30 september 2020, nr. 49131, p. 5).
Gevolgen voor promoveren en degraderen
De beroepscommissie leidt uit het voorgaande af dat de v.i. een wezenlijk element is voor een succesvolle terugkeer in de samenleving en een delictvrije toekomst. Hoewel het de gedetineerde vrij staat om al dan niet mee te werken aan de v.i., kan het niet meewerken daarom tot gevolg hebben dat hij niet in aanmerking komt voor het verblijf of plaatsing in het plusprogramma. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het niet willen meewerken aan de v.i. aldus in beginsel worden aangemerkt als ongewenst gedrag. Een gedetineerde kan echter alsnog worden gepromoveerd naar of verblijven in het plusprogramma als hij niet meewerkt aan de v.i., maar op andere wijze aantoont dat hij voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re‑integratie. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat een gedetineerde door te laten zien dat hij een baan heeft geregeld na afloop van detentie en een stabiele woon- en leefsituatie heeft gecreëerd – ondanks dat hij weigert mee te werken aan de v.i. – toch in aanmerking komt of blijft voor verblijf in het plusprogramma. Dit dient de gedetineerde zelf te onderbouwen en de directeur dient dit mee te nemen in zijn belangenafweging.
Inhoudelijke beoordeling
De directeur heeft het niet meewerken aan de v.i. aangemerkt als ongewenst gedrag: klager verkiest het passief uitzitten van zijn straf boven het meewerken aan de v.i. Nu klager niet heeft aangevoerd op welke andere wijze hij voldoende verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re‑integratie, heeft de directeur in dit geval naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen om klager te degraderen. De degradatiebeslissing geeft voldoende blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging, is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende gemotiveerd en niet onredelijk of onbillijk.
De beroepscommissie zal het beroep gelet op het voorgaande ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 28 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.J.S. Uiterweerd, secretaris.
secretaris voorzitter