Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/3306/JA, 12 maart 2009, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/3306/JA

betreft: [klager] datum: 12 maart 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1989], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 december 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Overberg, te Amerongen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 februari 2009, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, is klager gehoord.
De directeur van de locatie Overberg is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het opleggen van een doseerprogramma.

De beklagrechter heeft het beklag formeel gegrond verklaard en klager geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Zijn klacht ziet niet alleen op het niet naleven van de regels, maar ook op het feit dat hij niet hoorde bij de groep die de vernielingen heeft aangebracht. Hij verbleef net een week als nieuwe pupil in de inrichting. Desondanks is hij met de hele
groep
gestraft en op kamer geplaatst. De duur van die maatregel was niet tevoren bepaald en is pas een week later beëindigd, nadat een pupil had aangegeven dat deze de vernielingen had aangericht.
Er was geen sprake van een groepsgesprek, maar van een groepsbijeenkomst, waar het personeel de feiten op tafel heeft gelegd en de pupillen met elkaar hebben gesproken over de vraag wie daarvoor verantwoordelijk was of waren. Bij die bijeenkomst waren
de groepsleider, de behandelcoördinator en pedagogisch medewerkers aanwezig. Van de kant van de directie was niemand aanwezig. Door het niet naleven van de regels is de directeur pas door klagers klacht van de groepsmaatregel op de hoogte geraakt.
Zijn huidige groepsleider is niet naar de zitting van de beroepscommissie gekomen, omdat zij nieuw is. Klager heeft geen nieuwe behandelcoördinator.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Nu de directeur van de inrichting niet ter zitting is verschenen en evenmin een schriftelijke reactie op klagers beroep heeft gegeven, zal de beroepscommissie uitgaan van de feiten zoals deze uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren
zijn
gekomen.
Op grond daarvan stelt zij als onweersproken vast dat de groepsleider van de afdeling Ravenhorst op 28 oktober 2008 heeft besloten aan de gehele groep, derhalve ook aan klager, uit veiligheidsoverwegingen een doseerprogramma op te leggen vanwege
aangebrachte vernielingen (brandgat in nieuwe bank en sloten geforceerd) en al langer bestaande onrust in de groep. Waar in de stukken telkens de datum 28 november 2008 wordt genoemd, gaat de beroepscommissie uit van een kennelijke verschrijving, daar
klagers ongedateerde klaagschrift op 10 november 2008 door de beklagcommissie is ontvangen.

Zoals de beklagrechter heeft overwogen, kan een doseerprogramma krachtens artikel 23, derde lid, Bjj niet uit veiligheidsoverwegingen aan de gehele groep worden opgelegd, maar uitsluitend aan een jeugdige op hem betreffende gronden die in dat
artikellid
worden genoemd. De beklagrechter geeft aan dat de directeur uit veiligheidsoverwegingen andere maatregelen kan opleggen, maar stelt vervolgens niet vast van welke maatregel in dit geval sprake is geweest. Dit is echter van belang om te kunnen
beoordelen
wie volgens de wet bevoegd is de maatregel op te leggen en welke vereisten de wet daaraan stelt. In plaats daarvan heeft de beklagrechter getoetst aan de vereisten die de wet stelt aan het opleggen van een doseerprogramma. Om die reden zal de
beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en doen wat de beklagrechter had behoren te doen.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de beroepcommissie aannemelijk dat naar aanleiding van aangebrachte vernielingen en onrust op de groep alle jeugdigen van klagers groep, en dus ook klager, in het belang van de orde en
veiligheid in de inrichting bij wijze van ordemaatregel als bedoeld in artikel 24, eerste lid onder a, Bjj op hun kamer zijn geplaatst.
Deze beslissing is voorbehouden aan de directeur en mag volgens het tweede lid van artikel 24 Bjj worden opgelegd voor ten hoogste twee dagen, en telkens met ten hoogste twee dagen worden verlengd als de directeur van oordeel is dat de noodzaak daartoe
bestaat.
Ingevolge artikel 61, eerste lid onder c Bjj dient de directeur de jeugdige te horen over beslissingen tot het opleggen en verlengen van deze ordemaatregel.
Op grond van artikel 62, eerste lid, Bjj dient de directeur de beslissingen tot opleggen en verlengen van de ordemaatregel schriftelijk mee te delen aan de jeugdige.
Krachtens artikel 24, derde lid, Bjj kan een personeelslid de ordemaatregel voor een periode van ten hoogste 15 uren opleggen, als onverwijlde tenuitvoerlegging van de maatregel geboden is.
Van de oplegging en verlenging van de ordemaatregel dient ingevolge artikel 24, vijfde lid, Bjj aantekening in een register te worden gemaakt.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat de bedoelde ordemaatregel niet door de directeur maar door de groepsleider is opgelegd. Deze was op grond van de wet bevoegd de maatregel voor ten hoogste 15 uren op te leggen.
In
het licht van de genoemde vernielingen en onrust op de groep kan de beslissing om alle groepsleden, en dus ook klager, op kamer te plaatsen voor een duur van 15 uren niet onredelijk of onbillijk worden genoemd.
Na afloop van die termijn had de directeur de groepsleden, en dus ook klager, op grond van de wet individueel moeten horen om te kunnen vaststellen of hij, ook in klagers geval, diende te beslissen tot het opleggen van de maatregel voor een duur van
twee dagen en - na ommekomst daarvan - of de maatregel daarna moest worden verlengd. Klager had daar ook alle belang bij, gezien zijn verklaringen dat hij ten tijde van het gebeuren net een week in de inrichting verbleef, niet betrokken was bij de
groep
die vernielingen had aangericht en dat hij na terugkomst van school naar zijn kamer moest.

In het licht van al het vorenstaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren, voor zover dat ziet op het opleggen van de ordemaatregel voor 15 uren.
Voor zover het beklag ziet op het voortduren van de ordemaatregel na die 15 uren zal zij het beklag gegrond verklaren en klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag ongegrond, voor zover dat ziet op de eerste 15 uur van uitsluiting van verblijf in de groep, en zij verklaart het beklag voor het overige gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. dr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers en drs. B. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 maart 2009

secretaris voorzitter

Naar boven