Nummer 23/33954/GA
Betreft [klager]
Datum 4 augustus 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het dagprogramma op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) dat niet voldoet aan de daaraan te stellen wettelijke eisen.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 15 mei 2023 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2023-246). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft desgevraagd op 23 september 2024 nadere inlichtingen van de directeur ontvangen. Deze reactie is ter kennisgeving doorgestuurd naar klager en zijn raadsman.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur heeft zich onvoldoende ingespannen om het aantal arbeidsuren aan te bieden dat de ‘Handleiding Dagprogramma DBT’ vereist. Arbeid vormt een belangrijk onderdeel van het dagprogramma en dient de re-integratie van gedetineerden. Volgens de directeur biedt het dagprogramma geen ruimte voor meer arbeidsuren, maar dit betekent niet dat klager structureel te weinig arbeid mag worden aangeboden of dat het dagprogramma niet op enige wijze kan worden aangepast. Per 21 juni 2023 krijgt klager in het geheel geen arbeid meer. Dit toont aan dat de detentierechter de ernst van de situatie niet moet onderschatten en al moet ingrijpen zodra niet wordt voldaan aan wet- en regelgeving. De beklagrechter had hier kritischer moeten toetsen en beslissen. Klager is het niet eens met de overweging van de beklagrechter dat het verzuim voldoende wordt gecompenseerd door het doorbetalen van loon, het aanbieden van extra recreatie en het feit dat klager meer kan telefoneren dan wettelijk is voorgeschreven. Arbeid geeft structuur aan zijn dag en is voor hem een moment van betekenisvol menselijk contact. De geboden compensatie van 45 minuten extra recreatie staat niet in verhouding tot de in totaal gemiste 150 uur arbeid. Het aantal belminuten is niet relevant voor de vraag of sprake is van een toereikend dagprogramma.
Daarnaast wordt er te weinig uur geestelijke verzorging en onderwijs, re-integratie en zingeving aangeboden. Het klopt niet dat klager niet wil deelnemen aan de gespreksgroep met de imam. Klager maakt gebruik van iedere mogelijkheid om met de imam in contact te komen. Verder heeft klager herhaaldelijk aangegeven dat hij vaker wil worden bezocht door de medewerker van het onderwijs. Met één kort bezoek per week wordt niet voldaan aan artikel 48 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn in beklag ingenomen standpunt en sluit aan bij de uitspraak van de beklagrechter. Het dagprogramma van klager begon om 08:00 uur en eindigde om 16:30 uur. Hij kreeg dagelijks vijftien minuten de gelegenheid om te bellen op twee vastgestelde tijdstippen, namelijk om 11:45 uur en 16:45 uur. Bij het overgelegde dagprogramma licht de directeur toe dat klager was ingedeeld in het dagprogramma van groep 1.
3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep erg lang op zich heeft laten wachten.
Klager stelt (op 7 maart 2023) dat het dagprogramma op de AIT – in zijn geval het basisprogramma – te weinig uur geestelijke verzorging en onderwijs, re-integratie en zingeving aanbiedt, evenals te weinig arbeidsuren. Het dagprogramma betreft een algemene regel waartegen geen beklag openstaat, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. De beroepscommissie zal hieronder beoordelen of hiervan sprake is.
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Pbw kan de gedetineerde in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan de in de inrichting beschikbare arbeid. Op grond van het tweede lid draagt de directeur zorg voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden, voor zover de aard of de duur van de detentie zich daar niet tegen verzet.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) beslaat het dagprogramma de periode tussen uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend en de insluiting van de gedetineerden voor de nacht. In het tweede lid is, voor zover relevant, bepaald dat de directeur in het gemeenschapsregime zorgdraagt voor een basisprogramma van 42,5 uur per week, waarin ten minste 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet straffen en beschermen volgt dat de meest omvangrijke activiteit in het basisprogramma van 42,5 uur per week (nog steeds) arbeid is. Gemiddeld wordt daar ongeveer 20 uur per week aan besteed (Kamerstukken II 2018/19, 35122, nr. 3, p. 15).
In de Nota van Toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen staat daarnaast dat bij beschikbaarheid van arbeid en de bereidheid van de gedetineerde om daaraan deel te nemen, een basisprogramma van 42,5 uur per week, en een plusprogramma van 59 uur per week worden aangeboden. Ten minste 22,5 uur respectievelijk 28 uur per week worden daarvan besteed aan activiteiten en bezoek. Verder is de indeling van het dagprogramma voor 20 uur afhankelijk van zowel de feitelijke beschikbaarheid van arbeid als de geschiktheid en bereidheid van de gedetineerde om arbeid te verrichten. Om die reden is in artikel 3, tweede lid, van de Pm tot uitdrukking gebracht dat de zorgplicht van de directeur zich uitstrekt tot alle andere activiteiten dan arbeid (Stb. 2021, 251).
Geestelijke verzorging en onderwijs, re-integratie en zingeving
Voor wat betreft de activiteiten geestelijke verzorging en onderwijs, re-integratie en zingeving schrijven artikel 41 en artikel 48, eerste lid, van de Pbw geen minimumaantal uur voor. Het is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat sprake is van strijd met
artikel 3, tweede lid, van de Pm, in de zin dat klager niet ten minste 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek wordt aangeboden omdat hij te weinig geestelijke verzorging en onderwijs, re-integratie en zingeving zou krijgen. Klager wordt elke week in de gelegenheid gesteld om een gebedsdienst of een gespreksgroep bij te wonen. Daarnaast volgt hij een opleiding, wat bestaat uit zelfstudie en wekelijks contact met een medewerker van het onderwijs.
Overige uren dagprogramma, waaronder arbeid
Als uitgangspunt geldt dat de gehele periode tussen de eerste uitsluiting (in de ochtend) en de laatste insluiting (voor de nacht) meetelt bij de berekening van het aantal uren waarin het dagprogramma voorziet. Tussentijdse insluitingen op cel – bijvoorbeeld tijdens de lunch – dienen echter in beginsel enigszins beperkt te zijn. Zeer frequente of zeer langdurige insluitingen kunnen daarom in beginsel niet bij het totaal aantal uren dagprogramma worden meegerekend (RSJ 27 november 2024, 22/28366/GA en RSJ 10 april 2025, 24/40940/GA en 24/43116/GA).
Klager verbleef in het basisprogramma. Als er geen activiteiten waren, werd hij dus ingesloten in zijn cel. Aan hem werd (ten tijde van het beklag) elke week 17,5 uur arbeid aangeboden. Daarnaast kreeg hij wekelijks 45 minuten extra recreatie om de niet-aangeboden arbeidsuren enigszins te compenseren. De directeur heeft desgevraagd in beroep toegelicht dat klager in de gelegenheid werd gesteld om dagelijks op twee vastgestelde tijdstippen te bellen voor de duur van een kwartier, namelijk om 11:45 uur en om 16:45 uur (een half uur per dag). Verder heeft de directeur in beroep aangegeven dat klager verbleef op ‘groep 1’ en dat zijn dagprogramma begon om 08:00 uur en eindigde om 16:30 uur (8,5 uur per dag). De beroepscommissie ziet dit terug op het door de directeur overgelegde dagprogramma, maar constateert hierbij ook dat het dagprogramma van klager op zondag begon om 09:45 uur en eindigde om 15:45 uur (6 uur). Het totaal aantal uur komt daarmee uit op 57 uur.
Naast kortdurende insluitingen tussen activiteiten (maximaal 35 minuten) en tussentijdse insluitingen rond het middaguur in verband met de lunch en gelegenheid om te bellen (minimaal 50 minuten, maximaal 1 uur en 15 minuten), werd klager op maandag 1,5 uur, op vrijdag 6 uur, op zaterdag 1,5 uur en op zondag 3 uur aaneensluitend ingesloten (totaal: 12 uur). De beroepscommissie acht deze insluitingen – in onderling verband bezien – als te langdurig. Deze uren moeten daarom van het totaal aan tuur worden afgetrokken.
Op basis van het bovenstaande is artikel 3, tweede lid, van de Pm naar het oordeel van de beroepscommissie niet geschonden. In klagers geval wordt voldaan aan het wettelijke minimumaantal van 42,5 uur waaruit een basisprogramma moet bestaan (57 uur minus 12 uur). Het feit dat aan hem 17,5 uur arbeid werd aangeboden, maakt dit dus niet anders.
Of de wettelijke zorgplicht zoals bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Pbw is geschonden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (RSJ 29 juli 2024, 22/30689/GA en RSJ 16 december 2024, 23/37560/GA). De directeur mag 20 uur arbeid aanbieden, maar is wettelijk niet verplicht om dat te doen. De hierboven aangehaalde wetsgeschiedenis maakt dit eveneens duidelijk. Artikel 47 van de Pbw biedt de directeur – binnen de grenzen van artikel 3 van de Pm – ruimte om minder of meer arbeidsuren beschikbaar te stellen. Het feit dat klager 17,5 uur arbeid werd aangeboden levert naar het oordeel van de beroepscommissie
– in dit geval – evenmin een schending op van artikel 47, tweede lid, van de Pbw.
Conclusie
Het dagprogramma van klager (een algemene regel) is dus niet in strijd met hogere wet- of regelgeving. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter daarom vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze uitspraak is op 4 augustus 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter