Nummer 24/45394/TA
Betreft [klager]
Datum 21 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen:
- een afzonderingsmaatregel, ingaande 24 juni 2024 (OV2024/98);
- de oplegging van een postmaatregel, ingaande 24 juni 2024 (OV2024/104);
- de omstandigheid dat hij zijn dagrapportage niet krijgt uitgereikt (OV2024/114);
- een afdelingsarrest, ingaande 11 juli 2024 (OV2024/124).
De beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op
12 december 2024 de klachten a. tot en met d. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van
27 mei 2025 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek. Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk laten weten dat zij en klager niet op de zitting zullen verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager ontkent ten stelligste enige betrokkenheid te hebben bij de handel in drugs en stelt dat de bij de instelling binnengekomen (en door de beklagcommissie overgenomen) signalen over zijn mogelijke betrokkenheid onvoldoende zijn om de bestreden maatregelen te kunnen ondersteunen. De instelling heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de afzonderingsmaatregel en de postmaatregel noodzakelijk waren in het kader van de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling. De signalen zijn zo mager dat niet in redelijkheid had kunnen worden besloten vergaande maatregelen op te leggen. Overigens wordt nog steeds niet duidelijk gemaakt waar die signalen vandaan komen, wat de waarde van deze signalen is en of er andere aanwijzingen zijn dat klager zich zou bezighouden met de handel in drugs. Ook de ernst van de situatie maakt niet zomaar dat lichter kan worden omgegaan met de motivering tot oplegging van de maatregelen. Daarnaast heeft de beklagcommissie onvoldoende stilgestaan bij de vergaande gevolgen die het voor klager heeft gehad. Zo vielen de beperkingen hem zwaar, zorgden voor vertraging in zijn traject en maakten het onmogelijk voor hem om te werken, wat hem ook financieel trof. Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
De instelling heeft te maken gehad met een zeer uitzonderlijke en onwenselijke situatie, namelijk het in relatief korte tijd overlijden van twee patiënten en een patiënt die op de intensive care is opgenomen door het gebruik van (mogelijk vervuilde) drugs. Hierop is zowel een intern als een strafrechtelijk onderzoek gestart. Het was immers voor de instelling niet duidelijk hoe de drugs in de instelling terecht zijn gekomen en of er op dat moment nog steeds drugs in omloop waren binnen de instelling. De instelling heeft alles in werking gesteld om herhaling van deze situatie te voorkomen en te achterhalen welke patiënt(en) betrokken was/waren bij de drugshandel in de instelling. Klagers naam werd in verband met de handel van drugs in de instelling meerdere malen genoemd. Daar komt bij dat klager de overleden patiënt en zijn partner, van wie bekend is dat die in een andere instelling drugs naar binnen heeft gesmokkeld, kende. Om te voorkomen dat er binnen de instelling nog langer in de drugs zou worden gehandeld, is in het kader van de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling op 24 juni 2024 aan klager een afzonderings- en postmaatregel opgelegd. Het opleggen van deze maatregelen was in de gegeven omstandigheden zowel noodzakelijk als proportioneel. Op 11 juli 2024 is de afzonderingsmaatregel afgeschaald naar een afdelingsarrest, terwijl het interne en strafrechtelijke onderzoek toen nog niet waren afgerond. Daarbij kwamen steeds nieuwe feiten en omstandigheden naar voren en de patiënten die mogelijk bij de handel in drugs betrokken waren, gaven geen openheid van zaken. Gelet op de aanwijzingen die er waren en het stadium waarin het onderzoek zich bevond, werd oplegging van het afdelingsarrest eveneens noodzakelijk geacht.
Artikel 14, zesde lid, van het Protocol Privacy bepaalt dat dagrapportages geen deel uitmaken van het patiëntendossier. De regels over het recht op inzage en afschrift, zoals omschreven in de artikelen 19 en 20 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), zijn daarom niet van toepassing. Primair wordt verzocht om klager met betrekking tot dit beklagonderdeel niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair deze klacht, conform de uitspraak van de beklagcommissie, ongegrond te verklaren.
3. De beoordeling
Beklag onder a., b., en d.
Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Ook de beroepscommissie is op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid de onder a., b. en d. genoemde beslissingen in het belang van de orde en veiligheid binnen de instelling heeft kunnen nemen. Ook hebben de bestreden maatregelen niet onnodig lang voortgeduurd. Uit de stukken volgt dat het hoofd van de instelling ervoor heeft gekozen om stapsgewijs af te schalen om inzicht te verkrijgen in het effect van de afschaling op de (handhaving van de) orde en veiligheid in de instelling en op andere patiënten in de instelling. Zodra afschaling van de bestreden afzonderingsmaatregel vanuit veiligheidsoogpunt verantwoord werd geacht en de orde en veiligheid binnen de instelling kon worden gewaarborgd, werd direct overgegaan tot oplegging van een minder vergaande maatregel en tot een uitbreiding van klagers vrijheden. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.
Beklag onder c.
Klagers beklag ziet op het niet uitreiken van de dagrapportage. Klager wil graag wekelijks zijn dagrapportages ontvangen.
Zowel in de beklagprocedure als in de beroepsprocedure heeft klager zijn beklag onder c. niet nader onderbouwd of toegelicht. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager, in lijn met RSJ 16 januari 2003, 02/2080/TA, geen recht op inzage en een afschrift van de dagrapportage. In dit geval is daarom geen sprake van een voor beklag vatbare beslissing in de zin van artikel 56, eerste lid onder e, van de Bvt.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag onder c.
4. De uitspraak
De beroepscommissie: verklaart het beroep inzake beklag a., b. en d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie; vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
Deze uitspraak is op 21 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris.
secretaris voorzitter