Nummer 25/46311/GB
Betreft [klager]
Datum 19 juni 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) op 9 oktober 2024 verzocht om plaatsing in de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA).
Klagers gemachtigde, S. Brands, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen op klagers verzoek.
Verweerder heeft op 25 maart 2025 klagers verzoek toegewezen.
2. De beoordeling
Hoewel verweerder inmiddels op het verzoek heeft beslist, waarbij klager is geselecteerd voor een BBA, zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk beoordelen, omdat in beroep (tijdig) is verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Op grond van artikel 18, derde lid, in verbinding met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, dient verweerder binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende verzoekschrift. Dit is niet gebeurd. Hoewel verweerder pas vanaf 21 maart 2025 over een advies vanuit de inrichting beschikte, is de beslistermijn voor verweerder gaan lopen op het moment dat hij bekend raakte met klagers verzoek. Uit de stukken blijkt dat verweerder vanaf 9 oktober 2024 op de hoogte was van klagers verzoek en verweerder had daarop dus uiterlijk op 20 november 2024 een beslissing moeten nemen. Dat verweerder het verzoek op 9 oktober 2024 direct ter verdere behandeling heeft doorgestuurd naar de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad en op 30 december 2024 heeft gevraagd naar de stand van zaken, maakt het voorgaande niet anders. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Nu inmiddels op het verzoek is beslist, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek.
Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt.
Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om enkel vanwege het niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval sprake, omdat klager van 20 november 2024 tot en met 25 maart 2025 ten onrechte niet in een BBA heeft verbleven. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van €400,-.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €400,-.
Deze uitspraak is op 19 juni 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L.M.E. van Horssen, secretaris.
secretaris voorzitter