Nummer 25/45846/GB
Betreft [klager]
Datum 21 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De – zo begrijpt de beroepscommissie – (toenmalig) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 27 augustus 2024 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft op 22 november 2024 bezwaar ingesteld tegen de (fictieve) weigering om klager – feitelijk – vanuit het huis van bewaring (HVB) van de PI Sittard in de gevangenis van de PI Vught te plaatsen. Verweerder heeft op 13 januari 2025 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
Klagers raadsvrouw heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is op 18 juli 2024 veroordeeld in eerste aanleg. Diezelfde dag is hij aangehouden en in het arrestantenregime van de PI Sittard geplaatst. Klager diende – gelet op de wettelijke termijn van maximaal acht weken – uiterlijk op 12 september 2024 in een regulier gevangenisregime te worden geplaatst. Klager is pas op 20 december 2024 in de gevangenis van de PI Vught geplaatst.
Het bezwaar had ontvankelijk verklaard moeten worden, omdat klager in bezwaar heeft gesteld dat verweerder niet heeft overwogen om klager in een andere inrichting te plaatsen. Klager heeft zelf verzocht om plaatsing in de gevangenis van de PI Sittard of van de PI Nieuwegein, omdat er geen zicht was op een spoedige plaatsing in de PI Vught. Verweerder dient uit eigen beweging na te gaan of klager ook in een andere inrichting geplaatst kan worden.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Klager heeft niet verbleven in het arrestantenregime. Na klagers veroordeling in eerste aanleg op 18 juli 2024 heeft de rechtbank de gevangenneming van klager gelast. Klager voldoet dus niet aan de wettelijke definitie van arrestant zoals opgenomen in artikel 1, aanhef en onder m, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Klager is diezelfde dag in het HVB geplaatst.
Klager heeft tegen de beslissing om hem in de gevangenis van de PI Vught te plaatsen geen bezwaar ingesteld (binnen de wettelijke termijn). De Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kent daarnaast geen bezwaar- en beroepsprocedure die enkel betrekking heeft op het feitelijk realiseren van een (over)plaatsing na een selectiebeslissing (en op een daarmee samenhangend verzoek om een tegemoetkoming).
Bovendien had een plaatsing in de PI Nieuwegein of de PI Sittard niet noodzakelijkerwijs tot gevolg gehad dat klager spoediger in de gevangenis van een van die inrichtingen was geplaatst. De wachtlijsten voor die inrichtingen zijn namelijk vergelijkbaar met die van de PI Vught. Waar klager nog aanvoert dat er klaarblijkelijk al eerder plek was in de PI Vught, moet worden opgemerkt dat de plaatsingsbeslissingen van verweerder los staan van de interne overplaatsingen (door de directeur) binnen de inrichting.
3. De beoordeling
De situatie
Klager verbleef in het HVB van de PI Sittard. Op 27 augustus 2024 is beslist hem te selecteren voor de gevangenis van de PI Vught, omdat hij was veroordeeld in eerste aanleg.
De ontvankelijkheid in beroep
Klager is op 16 december 2024 geplaatst in de gevangenis van de PI Vught. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
De ontvankelijkheid in bezwaar
Verweerder heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat de Pbw geen bezwaar- en beroepsprocedure kent die alleen betrekking heeft op het feitelijk realiseren van een (over)plaatsing na een selectiebeslissing. Klager voert in bezwaar echter ook aan dat hij openstond voor een plaatsing in de gevangenis van de PI Sittard of van de PI Nieuwegein. Daarnaast voert klager aan dat verweerder uit eigen beweging diende na te gaan of klager (tijdelijk) in een andere gevangenis geplaatst kon worden. Daarmee ziet de bezwaarprocedure niet alleen op het feitelijk realiseren van een (over)plaatsing na een selectiebeslissing en had klager in zijn bezwaar moeten worden ontvangen (vergelijk RSJ 17 februari 2021, R‑20/6917/GB). De beroepscommissie zal de beslissing op het bezwaar vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn bezwaar. De beroepscommissie zal het bezwaar als eerste en enige instantie inhoudelijk beoordelen.
De inhoudelijke beoordeling
Verweerder heeft betwist dat klager in het arrestantenregime van de PI Sittard verbleef. Uit het selectieadvies van 26 augustus 2024 kan worden afgeleid dat klager in het HVB heeft verbleven. De stelling van verweerder vindt steun in de bestemmingsaanwijzing van de PI Sittard van 15 januari 2024, omdat daaruit volgt dat de PI Sittard niet beschikt over een arrestantenafdeling. Er is daardoor geen sprake van een termijnoverschrijding zoals neergelegd in artikel 1e, eerste lid en onder e, van de Regeling.
Klager had na zijn veroordeling in eerste aanleg op 18 juli 2024 recht op een verblijf in een gevangenis. Klager heeft – als gevolg van het uitblijven van zijn feitelijke plaatsing in de PI Vught – zijn voorkeur uitgesproken voor een plaatsing in de gevangenis van de PI Sittard of de PI Nieuwegein. Verweerder heeft bij uitstek zicht op de wachtlijsten van de diverse inrichtingen. Uit de toelichting van verweerder blijkt dat de wachtlijsten voor de inrichtingen van klagers voorkeur vergelijkbaar waren, en dat klager niet noodzakelijkerwijs eerder in een van deze inrichtingen geplaatst had kunnen worden. De beroepscommissie ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Nu klager zijn voorkeur heeft uitgesproken voor een verblijf in de PI Nieuwegein of de PI Sittard is de beroepscommissie van oordeel dat niet van verweerder kan worden verwacht dat hij daarnaast ambtshalve onderzoekt of een plaatsing in een andere inrichting dan die van klagers voorkeur tot de mogelijkheden behoort.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het bezwaar daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is op 21 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. L.M.E. van Horssen, secretaris.
secretaris voorzitter