Nummer 25/48150/GV
Betreft [klager]
Datum 16 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 24 april 2025 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 8 september 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens zedendelicten. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 28 juli 2026.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
-
de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
-
de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-
de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
-
de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;
-
de in het D&R-plan opgenomen aspecten, te weten het re-integratiedoel waarvoor het verlof wordt gevraagd, de wijze waarop het verlof bijdraagt aan de realisatie van dat doel, de duur van het verlof en het aantal keren verlof dat verband houdt met het re-integratiedoel.
In artikel 19a, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof voor het onderhouden van een sociaal netwerk een keer per kwartaal van een lopend kalenderjaar wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.
In het derde en vierde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan).
In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.
De bestreden beslissing
Klager heeft verzocht om zes keer kortdurend re-integratieverlof voor het herstellen van het contact met zijn familie en het in kaart brengen van zijn schulden. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat klager ten tijde van de bestreden beslissing nog niet in aanmerking kwam voor kortdurend re-integratieverlof voor het onderhouden van een sociaal netwerk. Daarnaast zou het in kaart brengen van klagers schulden aangemerkt kunnen worden als een verkapt verlof voor het onderhouden van een sociaal netwerk, waarvoor klager nog niet in aanmerking kwam. Daarnaast zou er sprake zijn van contra-indicaties voor het verlenen van verlof.
De overwegingen van de beroepscommissie
Bezoek aan familie
Gelet op het bepaalde in artikel 19a, vierde lid, van de Regeling en gelet op de datum waarop klager op dit moment (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, kwam klager ten tijde van de bestreden beslissing nog niet in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof voor het onderhouden van een sociaal netwerk. Gelet daarop is de bestreden beslissing in zoverre juist.
Schulden in kaart brengen
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de wijze waarop klager dit verlof vorm wenst te geven leidt tot een verkapt kortdurend re-integratieverlof voor het onderhouden van een sociaal netwerk. Uit de ‘Onderbouwing aanvraag kortdurend re-integratieverlof’ en de ‘Planning in zakelijk overzicht’ volgt dat klager over meerdere dagen verspreid zaken omtrent zijn onderneming, en in samenhang daarmee zijn schulden, wenst te regelen. Op die dagen zal klager echter ook tijd doorbrengen met zijn ouders en/of zijn broer en zus, onder meer door samen met hen te lunchen. Op grond van de stukken is het naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat er geen andere mogelijkheden bestaan voor klager om zijn schulden op een andere manier (verder) in kaart te brengen.
Omdat het verlof voor het in kaart brengen van klagers schulden in dit geval dient te worden aangemerkt als een kortdurend re-integratieverlof voor het onderhouden van een sociaal netwerk, terwijl klager daarvoor ten tijde van de bestreden beslissing nog niet in aanmerking kwam, is de bestreden beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie in zoverre niet onredelijk of onbillijk.
Contra-indicaties
Overigens maakt de beroepscommissie uit de stukken ook op dat sprake is van contra-indicaties voor het verlenen van verlof aan klager. Zo heeft de politie negatief geadviseerd over het verlofadres (onder meer omdat er vanwege de wijk waarin klager terug zou keren, in combinatie met de aard van de door klager gepleegde delicten, onrust wordt verwacht), heeft het Openbaar Ministerie negatief geadviseerd (onder meer omdat elektronische monitoring op het verlofadres niet mogelijk is en vanwege een door de slachtoffers gewenst locatieverbod voor Groningen) en het heeft Zorg- en Veiligheidshuis aangegeven dat een terugkeer van klager naar Groningen tijdens vrijheden onwenselijk wordt geacht.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 16 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter