Nummer 25/47512/TA
Betreft [klager]
Datum 10 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 1 april 2025 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a‑dwangbehandeling), voor de duur van zes maanden.
Klagers raadsman, mr. J.J. Lieftink, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, […], juridisch medewerker bij de instelling en […], behandelend psychiater bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 11 juni 2025. Drs. D. van der Meer, lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is het niet eens met de a-dwangbehandeling. Hij is niet psychotisch en hoeft daar ook geen (extra) medicatie voor. Hij wil niet meewerken aan zijn behandeling in de instelling, omdat hij zich niet veilig voelt. Hij wil graag een overplaatsing, maar de instelling wil daaraan geen medewerking verlenen. In de beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling is niet specifiek omschreven waar de psychotische klachten uit zouden bestaan en wat daar voor gevaren uit zouden kunnen voortkomen. Klager heeft last van de bijwerkingen van de dwangmedicatie. Hij maakt zich zorgen over de invloed van de dwangmedicatie op zijn suikerziekte type 2 en aangeboren hartafwijking. Klager is erg moe en ligt de hele dag op bed door de dwangmedicatie. Hij wil therapie volgen, maar geen medicatie innemen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Bij klager is sprake van een ernstige psychische stoornis. In het kader van agressiedelicten heeft hij een gemaximeerde tbs-maatregel opgelegd gekregen. Het is de taak van de instelling om klager tegen de tijd dat de tbs-maatregel eindigt, veilig te laten terugkeren in de maatschappij. Op dit moment zijn er grote zorgen om klager aangezien hij al geruime tijd niet wil worden behandeld en weigert inzicht te geven in zijn denken. Klager maakt hiermee het terugdringen van het recidivegevaar onmogelijk. Er zijn verschillende pogingen gedaan om contact op te bouwen en met hem in gesprek te gaan. Ook dit is niet gelukt. In de tussentijd blijft er vanuit klager een sluimerende dreiging bestaan, ook in de richting van personeel. In het licht van voornoemde omstandigheden is gekozen voor een a-dwangbehandeling. Bij de keuze voor deze behandeling is rekening gehouden met de medische toestand van klager en de mogelijke bijwerkingen. Bij de toepassing van de a-dwangbehandeling is de termijn van drie maanden in acht genomen in plaats van de in de beslissing genoemde zes maanden.
Ter zitting is door de behandelend psychiater aangegeven dat in overleg met klager de medicatie is omgezet in een depot, waardoor zijn bloedspiegel goed gecontroleerd kan worden. Bijwerkingen van het huidige middel op het hart zijn uiterst zeldzaam. Er is geen probleem voor het hart te verwachten. Er wordt een positief effect gezien van de medicatie. Klager is milder en minder boos.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.
Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a‑dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt.
Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Bij klager is sprake van een ernstige psychische stoornis, die aanleiding heeft gegeven tot de agressieve gedragingen waardoor hem een gemaximeerde tbs-maatregel is opgelegd. Er zijn sterke aanwijzingen voor een psychotische stoornis. De precieze inhoud van het denken is niet vast te stellen, omdat klager er geen openheid over geeft. Bovendien houdt hij behandeling af en geeft hij geen inzicht in zijn behandelgeschiedenis. Indien klager niet wordt behandeld is het onmogelijk om te werken aan het terugdringen van het recidivegevaar. Een uitzichtloos verblijf in de instelling is dan het gevolg. Gezien het feit dat de tbs van rechtswege zal eindigen, zal het gevaar na die beëindiging weer actueel worden, met als gevolg een grote kans op een nieuw gewelddadig delict gepleegd in een psychotische toestand.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit de bij hem vastgestelde psychische stoornis gevaar veroorzaakt en dat dat gevaar, zonder een geneeskundige behandeling, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager a‑dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren voor zover de
a-dwangbehandeling een periode van drie maanden niet te boven gaat.
De a-dwangbehandeling is voor de duur van zes maanden opgelegd, maar volgens het hoofd van de instelling slechts ten uitvoer gelegd voor de duur van drie maanden. De beroepscommissie oordeelt dat voor zover de a-dwangbehandeling een periode van drie maanden te boven gaat, de bestreden beslissing in strijd is met de Bvt. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie:
Verklaart het beroep ongegrond voor zover de duur van de a-dwangbehandeling de termijn van drie maanden niet te boven gaat; verklaart het beroep gegrond voor zover de a-dwangbehandeling voor meer dan drie maanden is opgelegd en kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 10 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter